lesson 5

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Goals

Leerdoel

Je kunt bekende informatie verstaan en onderscheiden in een duidelijk gesproken tekst.

Je kunt in eenvoudige beschrijvende taal vergelijkende uitspraken doen.

Roosevelt noemt vier belangrijke vrijheden, die iedereen zou moeten hebben. Welke vrijheden heb je gehoord?

Which 4 freedoms did president Roosevelt talk about?

Kunstenaar Norman Rockwell maakt, ook in 1941, bij elke vrijheid een schilderij. .

Bijna 80 jaar later vinden Hank Willis Thomas en Emily Shur dat de oude beelden van Rockwell niet meer passen bij de huidige tijd. Zij maken in 2018 nieuwe beelden bij de vier vrijheden. Bekijk de oude en de nieuwe verbeelding van ‘Freedom of Speech’. Benoem zoveel mogelijk verschillen tussen het oude en nieuwe beeld. 

Doe dit zoveel mogelijk in het Engels

Goals

Leerdoel

Je kunt bekende informatie verstaan en onderscheiden in een duidelijk gesproken tekst.

Je kunt in eenvoudige beschrijvende taal vergelijkende uitspraken doen.

Reading books

Goals

Leerdoel

Als je de grammatica oefeningen doet snap je ze allemaal.

check

unit 7 lesson 1

exercise 14 lesson 2

C and F (self-test)

Ask questions if you have any!

1. There are only (een paar) pancakes left.

2. There were (weinig) kids at soccer practice today.

3. Do you have (een beetje) milk?

4. There’s too (weinig) ham on this pizza!

5. Could you give me (een paar) apples, please?

1. There are (veel) pancakes left.

2. There were (veel) kids at soccer practice today.

3. Do you have (veel) milk?

4. There’s too (veel) ham on this pizza!

5. Could you give me (veel) apples, please?

Imperative:
Schiet op!

1. You have to hurry up!
2. Hurry up!

Imperative:
Steek niet over!

1. Cross not the road.
2. You cross not the road.
3. Don't cross the road.

Use short answers.

Is Shelly nice? Yes, ...

1. they are.
2. she is.
3. she does.
4. it is.

Short answer, please:
Can I help you?

1. No, you won't.
2. Yes, you will.
3. No, you can't.
4. Yes, you do.

Klopt! 

Klopt niet! 

Een (+) past simple eindigt altijd op -ed

Je gebruikt de past simple voor dingen die altijd waar zijn. 

Je ontkent een past simple door didn't plus het hele werkwoord te gebruiken 

Past Simple gaat om een specifiek moment in het verleden.

past simple

Geen past simple! Ook geen verleden tijd

Geen past simple! Wel verleden tijd

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs

run

stop

know

jump

buy

come

Sally (not go) by bike because it (rain).

  you (watch) the game last night?

Alan (walk) home from school yesterday. 

My bike was stolen so I (take) the bus this morning.

You (not change) clothes after PE.

comparison

1. vergelijking
2. toewijding
3. treincoupé
4. opbergruimte

Complete the comparison:
bad - ____ - _____

1. badder, baddest
2. worse, worst
3. more bad, most bad
4. more worse, most worst

LE ER OW Y

2 lettergrepen

little-littler-littlest

clever-cleverer-cleverest

narrow-narrower--narrowest

funny-funnier-funniest

George is the (fit) boy of our class.

The questions in the test are even (simple) than the ones in the book.

Johnny Depp is  

more famous (famous) than Kevin Spacey.

These questions are (easy) as you might think.

wie?

bijwoord

doet?

wat?

waar?

wanneer?

Word Order

George

outside

tennis

played

never

last summer

wie?

doet?

wat?

waar?

wanneer?

Word Order

Carolyn

in summer

walking

on the beach

enjoys

wie?

doet?

wat?

waar?

wanneer?

Word Order

We

in the park

go

roller-skating

every Saturday

Word order

He

played

beautifully

the flute

yesterday

Match the tag questions to the sentences

You are happy, _________________

She is crazy, _________________

He looks perfect, _________________

She makes delicious pie, _________________

They are nice, _________________

aren't you?

isn't she?

doesn't he?

doesn't she?

aren't they?

's/s'/...of...?
This is the first page ... the book.

1. 's
2. '
3. ...of...

fill in: 's, s', ....of.....

Which is correct:

1. My parents's car is brand-new.
2. My parents' car is brand-new.
3. The car of my parents is brand-new.
4. My parents car is brand-new

's/s'/...of...?
This is Khalid ... book.

1. 's
2. '
3. ...of...

's/s'/...of...?
The girls ... restroom is over there.

1. 's
2. '
3. ...of...

Goals

Leerdoel

Als je de grammatica oefeningen doet snap je ze allemaal.

Ik snap de grammatica voor de toets

Ja

Nee

Now study for the test

-in silence

-don't forget the words and the phrases

Homework next week: bring a dictionary (next to your normal books)