Leesvaardigheid

1 / 19
suivant
Slide 1: Vidéo
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Welkom!

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  • Ik weet hoe (zinnen en) alinea's met elkaar verbonden kunnen zijn.

  • Ik weet welke signaalwoorden bij welk tekstverband horen.

  • Ik kan belangrijke informatie uit de tekst halen

Slide 3 - Diapositive

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 4 - Quiz

Wat is volgens jou de 'hoofdgedachte' van een tekst?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 6 - Quiz

Een schrijver wil met een tekst iets bereiken, dat noem je een lees- of tekstdoel. Weet je de vier leesdoelen nog? Noteer ze.

Slide 7 - Question ouverte

De vier lees- of tekstdoelen zijn:
  • informeren  
  • activeren
  • overtuigen
  • amuseren

Slide 8 - Diapositive

Het leesdoel waarbij je de lezer wilt overhalen om iets te doen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 9 - Quiz

In een tekst waar argumenten staan, is het leesdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

In een tekst waar de schrijver de lezer wil vermaken, is het leesdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quiz

In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 12 - Quiz

Informeren
Overtuigen
Activeren
Amuseren
Combineer de tekstsoort met het tekstdoel!
Strip
Krantenartikel
cartoon
Reclame van WNF
Recensie
ingezonden brief
Affiche
recept

Slide 13 - Question de remorquage

Noteer de drie signaalwoorden in de volgende sheet.

Slide 14 - Diapositive

Bijvoorbeeld = voorbeeld
Ook = opsomming
Doordat = oorzaak-gevolg

Slide 15 - Diapositive

Welk verband zie je in deze alinea?
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Conclusie

Slide 16 - Quiz



Vroeger hield hij van pasta, maar tegenwoordig houdt hij meer van pizza.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 17 - Quiz

Wat ga je doen?
  • Stoplicht op groen
  • Start op bladzijde 28
  • Maak opdracht 15,16,17


Hoe?
  • Eerste 10 minuten in volledige stilte.
  • Daarna mag je zachtjes overleggen. 

Hulp nodig?
  1. Lees de blauwe tekstvakken (theorie)
  2. Vraag je buur om hulp
  3. Ga verder met de volgende vraag (leg je kaartje op oranje) 
Klaar?

Ga verder met:
  • opdracht 18,19,20,21,23
timer
9:00

Slide 18 - Diapositive

Uitleg hoofdgedachte
Bladzijde 27

Slide 19 - Diapositive