H4.1CD

• Wiskunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Leerdoelen voor deze les

• Je kunt decimale en grote getallen  afronden 

Regels afronden

Als je afrondt op twee decimalen, dan kijk je naar het derde decimaal.
Bij het afronden op drie decimalen, kijk je naar het vierde decimaal.
Je kijkt altijd naar het eerstvolgende decimaal.

Dan geldt:
0 t/m 4: rond af naar beneden (het cijfer waarop je afrondt verandert niet).
5 t/m 9: rond af naar boven (je verhoogt het cijfer waarop je afrondt met 1).

Dus:

Het weglaten van een aantal decimalen noem je 

Afronden

0 1 2 3 of 4

Staat er op de plek van het vraagteken een 
0 1 2 3 of 4 dan wordt het 587,25

Onderstaand getal gaan we afronden op 2 decimalen

587,25?37

5 6 7 8 of 9

Staat er op de plek van het vraagteken een 5 6 7 8 of 9 dan wordt het

587,26

Rond af op 3 decimalen:

9,29432

9,294 32 = 9,294

Rond af op 3 decimalen:

9,29432

Rond af op 2 decimalen:

12,5498

12,54 98 = 12,55

Rond af op 2 decimalen:

12,5498

Let op!

Je kijkt alleen naar het eerstvolgende decimaal. De decimalen die daarachter staan, zijn niet van belang.

Dus 1,49 afronden op een
heel getal wordt 1.

Het is dus niet goed om eerst 1,49 af te ronden naar 1,5 en vervolgens naar 2.

Rond af op 1 decimaal:

164,0487

164,0 487 = 164,0

Rond af op 1 decimaal:

164,0487

Rond af op een heel getal:

89,823

89, 823 = 90

Rond af op een heel getal:

89,823

Rond af op honderdtallen:
345

345 = 300

Rond af op honderdtallen:

345

Rond af op duizendtallen:
11400

11400 = 11000

Rond af op duizendtallen:

11400

Rond af op duizendtallen:
19500

19500 = 20000

Rond af op duizendtallen:

19500