Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
5.1
Energie in huis
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
- Je weet wat verbrandingswarmte, soortelijke warmte en rendement betekenen.
- Je kunt benoemen waar we energie voor gebruiken.
-Je kunt berekenen hoeveel warmte je nodig hebt om stoffen op te warmen.
Slide 2 - Diapositive
Hoe zat het ook alweer? Wat is de eenheid van energie?
A
Coulomb
B
Joule
C
kiloWatt
D
Weet ik niet
Slide 3 - Quiz
Noem zoveel mogelijk voorwerpen in huis die energie verbruiken
Slide 4 - Carte mentale
Waar komt die energie vandaan?
Slide 5 - Carte mentale
Verbrandingswarmte
Geeft aan hoeveel energie de verbranding van 1 kubieke meter of 1 kilo van een bepaalde stof oplevert.
2 veelgebruikte brandstoffen zijn olie en aardgas.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Welke orde van grootte zou 1 kubieke meter aardgas aan energie geven?
A
Duizendtallen
B
Tienduizendtallen
C
Miljoenen
D
Miljarden
Slide 8 - Quiz
1 m3 aardas levert 32 MJ aan energie. Bereken hoe lang je tv aan kan staan als deze een vermogen heeft van 250W.
Slide 9 - Question ouverte
Rendement
Rendement het percentage energie dat nuttig gebruikt wordt.
Bijvoorbeeld, een waterkoker heeft een rendement van 92%, dat houdt in dat 92 van de 100 joule nuttig gebruikt wordt om water te verwarmen. De overige 8 joule gaat verloren.
Geen enkel apparaat heeft een rendement van 100%.
Slide 10 - Diapositive
Kijk nog eens terug naar de vraag over de televisie. Als je televisie een rendement van 95% heeft, en dat er bij de verbranding van aardgas 2% aan energie verloren gaat. Hoe lang kan je tv dan nog aanstaan? Verbranding aardgas: 32MJ TV aan: 35,5 uur Vermogen: 250W
Slide 11 - Question ouverte
Soortelijke warmte
Waarom kookt 1kg olie eerder dan 1kg water?
Soortelijke warmte: De hoeveelheid energie nodig om 1 kg van een stof 1 graden te verhogen.
Formule om te berekenen:
kg⋅°CJ
Q=m⋅C⋅(Te−Tb)
Slide 12 - Diapositive
Rekenen aan warmte
Q = energie in Joule (J)
m = massa in kilogram (kg)
C = soortelijke warmte in
Te = temperatuur eind in celsius of Kelvin (C of K)
Tb = temperatuur begin in celsius of Kelvin (C of K)
Q=m⋅C⋅(Te−Tb)
kg⋅°CJ
Slide 13 - Diapositive
Voorbeeld
Hoeveel energie is er nodig om 3L water van 20 graden te verwarmen tot 70 graden?
m = 3 * 1000 = 3000 gram = 3 kilogram
Tb = 20 C
Te = 70 C
C = 4180
kg⋅°CJ
Q=3⋅4180⋅(70−20)=627000J
Slide 14 - Diapositive
Je wilt thee zetten, hiervoor heb je 2L water nodig. Het water dat uit je kraan komt is 15 graden Celsius. Als je waterkoker een vermogen heeft van 1000W, hoeveel minuten moet je dan wachten tot je water kookt. Ga ervan uit dat het rendement van je waterkoker 100% is. C= 4180