Taalverzorging H2.1 grammatica woordsoorten (LW-ZNW-BNW-VZ-PERS- BEZ VNW) les 2

Woordsoorten
Zinsdelen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
werkwoord
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
werkwoordelijk gezegde
1 / 16
suivant
Slide 1: Question de remorquage
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten
Zinsdelen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
werkwoord
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Question de remorquage

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord: de, het, een

Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen en begrippen. 
- Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
- De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
- Je kan er een verkleinwoordje van maken.

Slide 2 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Mijn oma heet een gouden ketting.
- Die jas is zwart.

Slide 3 - Diapositive

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 4 - Question de remorquage

Voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen. Het is een klein woordje dat je voor een woord of een groepje woorden kunt plaatsen.​

Voorzetsels kan je vóór ‘de kast’ of vóór ‘de vakantie’ zetten​.


Slide 5 - Diapositive

Noteer vijf voorzetsels.

Slide 6 - Question ouverte

Wat zijn de voorzetsels?
Hannah maakte het met Quint uit op het feest van school.
A
het, met, van
B
met, uit, op, van
C
met, op, van
D
met, van

Slide 7 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) personen zonder ze bij naam te noemen of in plaats van een dier of een ding in de zin staan.​
Hij vindt dat niet leuk > Thomas vindt dat niet leuk ‘Hij’ = pers. vnw​ 
Zij vinden dat niet leuk > Johan en Thomas vinden dat niet leuk ‘Zij’ = pers. vn
LET OP! ‘Het’ kan ook pers. vnw zijn. ‘Het' hoort dan NIET bij een zelfstandig naamwoord, maar verwijst naar iets anders. 

Ik heb het goed gemaakt ‘het’ = pers. vnw en verwijst naar bijv. het proefwerk. 

Slide 8 - Diapositive

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 9 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 10 - Question de remorquage

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (dus wiens bezit het is)
Een bez. vnw. staat vaak voor een znw (soms met een bnw ertussen): zijn (nieuwe) jas
Als het bez. vnw. zelfstandig is gebruikt, staat er een lidw voor:
Mag ik jouw pen? Je kan beter de zijne gebruiken. 

Slide 11 - Diapositive

Voornaamwoorden

Slide 12 - Diapositive

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 13 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 14 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 15 - Quiz

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 16 - Quiz