spelling werkwoorden voltooid deelwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Het voltooid deelwoord (VD)

• Je kent de regels van de persoonsvorm tegenwoordige tijd en van de persoonsvorm verleden tijd.
• Je kunt een voltooid deelwoord in de zin herkennen.
  
• Je kunt het voltooid deelwoord goed spellen.

Lesdoelen

Welke werkwoordsvorm zoek je als eerst als je een werkwoord goed op wilt schrijven?

hulpmiddel: lopen

ik-vorm

ik-vorm + t

hele werkwoord

persoonsvorm

tegenwoordige tijd (pvtt)

(Houden)..... jij van lezen?

1. houdt
2. houd
3. hout

Onze buurman (verzamelen)..... dure auto's.

1. verzamelt
2. verzameld
3. verzameldt

hulpmiddel: 't-x kofschip

- Staat de laatste letter van

  de ik-vorm in 't' x kofschip,

  dan plak je er te(n) achter.

- Staat het er niet dan plak je

  de(n) achter de ik-vorm

persoonsvorm

verleden tijd (pvvt)

Jullie (gebruiken).. vorige week erg veel water voor de afwas.

1. gebruikte
2. gebruikten
3. gebruiktte
4. gebruiktten

Vorige week (beloven)... de kinderen hun best te doen op school.

1. beloofte
2. belooften
3. beloofde
4. beloofden

• Het voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling       is afgerond (= voltooid). 

• Een voltooid deelwoord heeft een ander werkwoord nodig in de zin (vaak een vorm van hebben, zijn of worden).

    Ik was gisteren uren verdwaald.

    Zij hadden hun huiswerk al gemaakt.

 

Voltooid deelwoord (vd)

Staat de laatste letter van de ik-vorm in

't-x kofschip, dan zet je een -t- aan het eind. Anders een -d-

(Ik heb) ....wandelen -    wandel -  gewandeld

                  hele ww      ik-vorm       vd

(Wij zijn) .... raken  -       raak   -   geraakt

                    hele ww     ik-vorm     vd

Voltooid deelwoord (vd) van de zwakke werkwoorden

De chef heeft het etentje (betalen)...

1. betaalt
2. betaald
3. betaaldt

Dit slechte weer was niet (voorspellen)... 

1. voorspeld
2. voorspeldt
3. voorspelt

persoonsvorm

tegenwoordige

tijd

persoonsvorm

verleden

tijd

voltooid

deelwoord

Hij heeft zijn kleding al besteld.

Weet jij waar hij die broeken meestal bestelt?

Zij heeft het woordenboek gebruikt.

Zij verwachtten een goed verhaal.

Noem twee dingen die je deze les hebt geleerd.

Ga naar h.4 spelling werkwoorden (blz. 126 en verder).

Maak: opdr. 1, opdr. 3 en 4.

Aan de slag!