14 jan lijdend voorwerp
1 / 20
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Slide 3 - Vidéo
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden
Slide 9 - Quiz
Ik zie hem
hem = ?
hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp
Slide 10 - Quiz
Ik rijd vijftig kilometer.
In deze zin staat .....
In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp
Slide 11 - Quiz
Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen
Slide 12 - Quiz
Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.
Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp
Slide 13 - Quiz
Gisteravond aten WIJ boerenkoolstamppot
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
Slide 14 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 15 - Quiz
Anton brengt zijn zusje naar school.
Lijdend voorwerp is:
Lijdend voorwerp is:
A
Anton
B
brengt
C
zijn zusje
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 16 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Quirijn krijgt tandjes
Quirijn krijgt tandjes
A
Quirijn
B
krijgt
C
tandjes
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 17 - Quiz
In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Mijn vader schilde DE AARDAPPELS.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
