Grammar Quiz 3HV Modals, Short yes/no answers & Future

The Big Grammar Quiz

& a little vocab
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

The Big Grammar Quiz

& a little vocab

Slide 1 - Diapositive

Future

Slide 2 - Diapositive

Wanneer je een voorspellig doet waarvoor je GEEN bewijs hebt, gebruik je...
A
will (not) + hele ww
B
am/are/is + (not) going to + hele ww
C
geen future
D
past simple

Slide 3 - Quiz

Wanneer je een voorspellig doet waarvoor je WEL bewijs hebt, gebruik je...
A
will (not) + hele ww
B
am/are/is + (not) going to + hele ww
C
geen future
D
past simple

Slide 4 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
We ..... (get) you some tea and a piece of cake
A
are going to get
B
are getting
C
will get
D
gets

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
I ..... (wait) for you even if you're late, don't worry
A
am waiting
B
am going to wait
C
will wait
D
wait

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
Alex ...... (take) Melanie out to dinner tonight
A
is taking
B
is going to take
C
will take
D
takes

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
I ...... (visit) my uncle next week
A
am going to visit
B
am visiting
C
will visit
D
visit

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm van de future in:
Look at those clouds! It ....... (rain)
A
will rain
B
is going to rain
C
is raining
D
rains

Slide 9 - Quiz

Wanneer gebruik je will + hele werkwoord?
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Als je iets (niet) van plan bent
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 10 - Quiz

Wanneer gebruik je am/are/is + (not) going to + hele werkwoord?
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Toekomstige plannen
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 11 - Quiz

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Toekomstige plannen
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 12 - Quiz

Wanneer gebruik je de present simple?
A
Voor schema's
B
Beloftes, aanbiedingen, aankondigingen en besluiten
C
Toekomstige plannen
D
Bij afspraken in de nabije toekomst (tijdstip en plaats vast)

Slide 13 - Quiz

Modals
May, might, be allowed to

Slide 14 - Diapositive

Wanneer gebruik je may of might?
A
om toestemming te vragen of te zeggen dat iets niet is toegestaan
B
om te zeggen dat iets niet is toegestaan volgens de regels
C
om te zeggen dat je fantastisch bent
D
je gebruikt may of might nooit

Slide 15 - Quiz

Wanneer gebruik je be allowed to?
A
om toestemming te vragen of te zeggen dat iets niet is toegestaan
B
om te zeggen dat iets niet is toegestaan volgens de regels
C
om te zeggen dat je fantastisch bent
D
je gebruikt be allowed to nooit

Slide 16 - Quiz

Choose the correct modal:
.... I bring a friend to football practice?
A
Might
B
May
C
am I allowed to

Slide 17 - Quiz

Choose the correct modal:
You ........ use a calculator during the test
A
Might
B
May
C
are allowed to

Slide 18 - Quiz

Choose the correct modal:
Ladies, ........ have your attention please?
A
Might I
B
May I
C
am I allowed to

Slide 19 - Quiz

Modals
Must, have to, should, ought to

Slide 20 - Diapositive

Wat is het verschil tussen de modal should & must?
A
must is krachtiger
B
should is krachtiger

Slide 21 - Quiz

Hoe kun je 'should' het beste vertalen?
A
moet
B
zou moeten

Slide 22 - Quiz

Hoe kun je 'must' het beste vertalen?
A
moet
B
zou moeten

Slide 23 - Quiz

Fill in the correct modal:
You don't have to/mustn't talk during his speech (moet - krachtig)
A
mustn't
B
don't have to

Slide 24 - Quiz

Has to/have + hele ww gebruik je om...
A
zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken
B
alleen zekerheid uit te drukken
C
alleen verplichting uit te drukken
D
alleen noodzaak uit te drukken

Slide 25 - Quiz

Fill in the correct modal:
This answer .... be correct (zekerheid)
A
has to
B
must
C
should
D
ought to

Slide 26 - Quiz

Welke klopt niet:
'ought to' gebruik je om...
A
jezelf en anderen advies te geven
B
te vertellen dat iets gedaan moet worden
C
te vragen naar eigen verplichtingen
D
te benadrukken dat iets niet mag

Slide 27 - Quiz

Short yes/no answers

Slide 28 - Diapositive

Wat doe je om een short yes/no answer te geven?
A
Je herhaalt het 1e werkwoord
B
Je herhaalt alle werkwoorden
C
Je herhaalt de hele zin
D
Je zegt alleen 'yes' of 'no'

Slide 29 - Quiz

Give the short yes/no answer:
Can I walk the dog later? +

Slide 30 - Question ouverte

Give the short yes/no answer:
Am I invited to the party? +

Slide 31 - Question ouverte

Give the short yes/no answer:
Does Richard like that? -

Slide 32 - Question ouverte

Give the short yes/no answer:
Has Alex given you his phone number? -

Slide 33 - Question ouverte

Vocabulary 
Theme 1

Geef de juiste vertaling voor de volgende woorden...

Slide 34 - Diapositive

Celebrate

Slide 35 - Question ouverte

have a blast

Slide 36 - Question ouverte

uitsmijter

Slide 37 - Question ouverte

easy-going

Slide 38 - Question ouverte

inspanning, moeite

Slide 39 - Question ouverte

wrap your brains around

Slide 40 - Question ouverte

getal

Slide 41 - Question ouverte

kussensloop

Slide 42 - Question ouverte

participate

Slide 43 - Question ouverte

Slide 44 - Diapositive