werkwoordsvormen

Welke (4) soorten werkwoorden zijn er?
1 / 28
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Welke (4) soorten werkwoorden zijn er?

Slide 1 - Carte mentale

Wat is de persoonsvorm en hoe vind ik de persoonsvorm?

Slide 2 - Question ouverte

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Hij heeft gisteren lekker gegeten.

Slide 3 - Question ouverte


Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 
timer
0:30

Slide 4 - Question ouverte

Maak een zin, waarbij je het werkwoord houden als persoonsvorm gebruikt.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord
A
geoogst
B
oogsten
C
oogstten

Slide 6 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-ont woorden
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord
A
heb
B
gekocht

Slide 9 - Quiz

Welke woorden zijn voltooiddeelwoorden?
A
gelijk geraamte gedoe
B
gedacht gefietst geschreven
C
willen zijn durven

Slide 10 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
A
is
B
gestruikeld

Slide 11 - Quiz

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 12 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt in de volgende zin;
de (ontwikkelen) foto moet nog worden opgestuurd.

Slide 13 - Question ouverte

1. De vijand verwoestte het gebouw.
2. Het gebouw is verwoest.
3. Het verwoeste gebouw staat er verlaten bij.

In welke zin is werkoord verwoesten een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt?
A
1
B
2
C
3
D
Zit er niet bij

Slide 14 - Quiz

Wat is voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
geschrokken
C
kinderen
D
zijn

Slide 15 - Quiz

1. De vijand verwoestte het gebouw.
2. Het gebouw is verwoest.
3. Het verwoeste gebouw staat er verlaten bij.

In welke zin is werkoord verwoesten een voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt?
A
1
B
2
C
3
D
Zit er niet bij

Slide 16 - Quiz

Wat is voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
geschrokken
C
kinderen
D
zijn

Slide 17 - Quiz

Kijk naar de werkwoordsvormen. Is 'lijken' een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Mijn ouders 'lijken' geïrriteerd te raken.

A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quiz

7. Kijk naar de werkwoordsvormen. Is 'overtuigd' een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?
Zij heeft hem overtuigd van haar sterke argumenten.

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 19 - Quiz

Is de werkwoordsvorm in de zin een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Morgen KOM ik bij je logeren.
A
persoonsvorm
B
andere werkwoordsvorm

Slide 20 - Quiz

Kijk naar de werkwoordsvormen. Is 'afspreken' een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Wanneer zullen zij weer eens afspreken?

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 21 - Quiz

Kijk naar de werkwoordsvormen. Is 'bekendgemaakt' een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Over een week wordt de uitslag van de toets bekendgemaakt.

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 22 - Quiz

Wat is GEEN werkwoordsvorm?
A
zelfstandig naamwoord
B
persoonsvorm
C
infinitief
D
onderwerp

Slide 23 - Quiz

Is de werkwoordsvorm in de zin een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Omdat je op reis bent, BEANTWOORD ik je mail.
A
persoonsvorm
B
andere werkwoordsvorm

Slide 24 - Quiz

Kijk naar de werkwoordsvormen. Is 'bekendgemaakt' een persoonsvorm of een andere werkwoordsvorm?

Over een week wordt de uitslag van de toets bekendgemaakt.

A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quiz

De persoonsvorm is een werkwoordsvorm
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Wat is geen bestaande werkwoordsvorm?
A
ge-eet
B
at
C
eten
D
gegeten

Slide 27 - Quiz

Wat is een werkwoordsvorm?
A
voltooid deelwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quiz