Afsluiting Over Taal blok 1 tm 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welkom bij Nederlands

- Lezen (30 minuten)

- Over Taal Quiz (15 minuten)

- Grammatica blok 1 - instructie (10 minuten)

- Grammatica blok 1 - zelf werken (30 minuten)

- Afsluiting (5 minuten)

Lezen

Wat betekent: aanduiden?

1. Verbeteren
2. Aantreffen
3. Duidelijk maken
4. Controleren

Wat betekent: beredeneren

1. Dat iemand een paard bereed
2. Een logische reden geven
3. Nadenken over een antwoord
4. Niet nadenken over een antwoord

Wat betekent: Middelen?

1. Het gemiddelde vaststellen
2. Alles bij elkaar optellen
3. Alles van elkaar aftrekken
4. Alles met elkaar vermenigvuldigen

Wat betekent: ambitie?

1. Het beste uit jezelf halen
2. Doel om hogerop te komen
3. Blijven zoals je bent
4. Je bent al goed genoeg

Wat betekent: de evergreen

1. Daarmee bedoel je het koekje 'evergreen'
2. Liedje dat altijd populair blijft
3. Dat is een berg ergens ver weg
4. Iets dat altijd groen blijft

Wat betekent: expositie

1. vergroting
2. ontploffing
3. wandeling
4. tentoonstelling

Wat betekent: cipier?

1. vogelkenner
2. bewaker
3. tuinman
4. vogelverschrikker

Wat betekent: arbitrair

1. volgens een plan
2. vaste volgorde
3. willekeurig
4. scheidsrechter

Wat betekent: minutieus?

1. nauwkeurig
2. per minuut
3. veelzijdig
4. overweldigend

Wat betekent: introduceren?

1. Inleiden, voorstellen
2. kleiner maken
3. naar binnen gaan
4. groter maken

Wat betekent: het stadium?

1. de tijd die je ergens voor hebt
2. Dat is waar voetbalwedstrijden gespeeld worden
3. een gebied
4. een fase

Wat betekent: neutraal

1. wit
2. onpartijdig
3. partijdig
4. kleurrijk

Wat betekent: ronduit?

1. ronde weg
2. uitgang
3. zonder meer
4. iets dat rond is

Wat betekent: strategisch?

1. Volgens een vooropgezet plan
2. willekeurig
3. wendbaar
4. bordspel

Wat betekent: geen blad voor de mond nemen

1. Geen sla lusten
2. Alles wat groen is links laten liggen
3. Niet van bomen houden
4. eerlijk zeggen wat je denkt

werkwoordsvormen

Er zijn drie werkwoordsvormen:

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord
3. infinitief

Persoonsvorm

• De zin veranderen van getal. = getalsproef!
  Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Hij mag geen bier drinken voor schooltijd.   PV=   

• De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef! 
  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

Infinitief (=hele werkwoord)

• Het hele werkwoord is een werkwoord, zoals het ook in het woordenboek staat. Het eindigt vaak op -en.  bijv. lopen, lachen, fietsen, joggen, kijken
• Het hele werkwoord wordt ook wel het infinitief genoemd.

Let op! De persoonsvorm gaat altijd vóór het hele werkwoord. Dus in de zin: Wij lopen naar huis.  Dan is 'lopen' de persoonsvorm en niet het hele werkwoord.

Voltooid deelwoord

- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 

   (voltooid).

- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 

   van hebben, worden of zijn.

- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

- Je vindt het voltooid deelwoord vaak aan het eind van een zin.

bijv: Wij hebben toen hard gelachen. 

Benoem de werkwoordsvorm van 'zullen'.

Wanneer zullen zij weer eens gaan bowlen?

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Benoem de werkwoordsvorm van 'heeft'.

Zij heeft hem overtuigd van haar sterke argumenten.

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Benoem de werkwoordsvorm van 'bekendgemaakt'.

Over een week wordt de uitslag van de toets bekendgemaakt.

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Benoem de werkwoordsvorm van 'afspreken'.


Wanneer zullen zij weer eens afspreken?

1. persoonsvorm
2. heel werkwoord
3. voltooid deelwoord

Aan de slag

Grammatica blok 1: opdracht 2 en 3

Afsluiten

Wat heb jij vandaag geleerd?