grammatica

Wat zijn werkwoorden
1 / 21
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Wat zijn werkwoorden

Slide 1 - Carte mentale

Noteer het werkwoord uit de volgende zin:
Stuur jij meneer Zwart een kaartje?

Slide 2 - Question ouverte

Noteer het werkwoord uit de volgende zin:
Jens zwaaide gisteren naar mij

Slide 3 - Question ouverte

Noteer het werkwoord uit de volgende zin:
De toeschouwers zongen vervelende liedjes.

Slide 4 - Question ouverte

maak een goede zin met het bouwplan:
(wie?) lopen (waar?)

Slide 5 - Question ouverte

maak een goede zin met het bouwplan:
(wie?) controleerde (wanneer?) (wat?)

Slide 6 - Question ouverte

Het woord "de" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Het woord "inbreker" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Het woord "pakte" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

Het woord "het" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Het woord "grote" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

Het woord "portemonnee" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Schrijf de zin over. Zet voor elk ZNW een BNW.
De jongens beleven een avontuur.

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf de zin over. Zet voor elk ZNW een BNW.
De stuntman springt over de auto's.

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de zin over en vul een passend woord in.
... Artis verhuizen de giraffen ... een groter leefgebied.

Slide 15 - Question ouverte

voorzetsels

Slide 16 - Carte mentale

schrijf de zin over en vul een passend woord in op de stippellijntjes.
De kattenbakkorrels zijn ... de kattenbak gevallen.

Slide 17 - Question ouverte

schrijf de zin over en vul een passend woord in op de stippellijntjes.
... de verhuisdoos ligt de knuffel van Marieke.

Slide 18 - Question ouverte

schrijf de zin over en vul een passend woord in.
Alle vuilniszakken heb ik ... de stoep ... het huis gezet.

Slide 19 - Question ouverte

Slide 20 - Vidéo

Slide 21 - Lien