Present simple + present continuous (self-practise)

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Present tenses 

English practise

With Ms Frijns

Let's practise the tenses!

In these slides, you are presented with exercises and explanations on:

• The present simple
• The present continuous

Do the exercises and take notes! You are expected to know this for the next couple lessons.

Present Simple: what do you remember?

The Present Simple

True or false:
'Present' betekent verleden tijd

1. True
2. False

Present Simple

'Present' betekent tegenwoordige tijd. 

True or false:
Je gebruikt de present simple voor feiten.

1. True
2. False

Wanneer gebruik je de present simple?

Present Simple, Present Continuous

'Present' betekent tegenwoordige tijd. 

Wanneer gebruik je de present simple?

Je gebruikt de present simple voor feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. (bv: I always have football match on Sunday). 

Wat is de shit-regel?
Voorbeeldzin: He spells his name.

True or false:
"Aria and Ben take the train often."
Deze zin is correct.

1. True
2. False

True or false:
"Louis walk home every day."
Deze zin is correct.

1. True
2. False

Present Simple, Present Continuous

'Present' betekent tegenwoordige tijd. 

Wanneer gebruik je de present simple?

Je gebruikt de present simple voor feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. (bv: I always have football match on Sunday). 

Hoe maak je de present simple?

In de present simple gebruik je het hele werkwoord als persoonsvorm. Je zet bij he/she/it een -s achter het werkwoord.(He walks). (SHIT-regel)

Present Simple, Present Continuous

'Present' betekent tegenwoordige tijd. 

Wanneer gebruik je de present simple?

Je gebruikt de present simple voor feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. (bv: I always have football match on Sunday). 

Hoe maak je de present simple?

In de present simple gebruik je het hele werkwoord als persoonsvorm. Je zet bij he/she/it een -s achter het werkwoord.(He walks). (SHIT-regel)

Correct

Incorrect

She talk

(to talk)

He cries

(to cry) 

They play (to play)

He misses (to miss)

Belle tries (to try)

It flys

 (to fly)

We crashes (to crash)

Present Continuous: what do you remember?

Welke zin staat in de present continuous?

1. I told you so!
2. He cooks for the people at church.
3. I am doing the dishes.
4. Karen was speaking.

De present continuous bestaat uit...

He is cooking a meal.

1. 1 woord
2. 2 woorden
3. 3 woorden
4. 4 woorden

Hoe maak je de present continuous?

Kies uit de volgende onderdelen:

+

+

am/ are/ is

do/ does

have/ has

Hele werkwoord

+ing

+s

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?

Hoe maak je de present continuous?

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?

Bij dingen die nu gebeuren. 

Hoe maak je de present continuous?

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?

Bij dingen die nu gebeuren. 

Hoe maak je de present continuous?

In de present continuous gebruik je de juiste vorm van 'to be' + hele werkwoord + ing als persoonsvorm.

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?

Bij dingen die nu gebeuren. 

Hoe maak je de present continuous?

In de present continuous gebruik je de juiste vorm van 'to be' + hele werkwoord + ing als persoonsvorm.

• I am telling a story. 
• They are falling asleep.

Present Continuous

Wanneer gebruik je de present continuous?

Bij dingen die nu gebeuren. 

Hoe maak je de present continuous?

In de present continuous gebruik je de juiste vorm van 'to be' + hele werkwoord + ing als persoonsvorm.

• I am telling a story. 
• They are falling asleep.

We ... the dishes right now.

1. are doing
2. was doing
3. are do
4. was do

Look! They ... him his present.

1. are give
2. were give
3. are giving
4. were giving

I ... a book for school right now.

1. am read
2. am reading
3. was read
4. was reading

She ... her bag all by herself as we speak.

1. is carrying
2. was carried
3. was carrying
4. is carry

He ... in the Alps this weekend.

1. is skied
2. was skiing
3. was skied
4. is skiing

Julie... a lovely sweater for his daughter.

1. is knot
2. was knitting
3. is knitting
4. was knitted