Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Snelheid, afstand en tijd
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we vandaag doen
1. Eenheden omrekenen
2. Snelheden omrekenen
3. Omrekenen snelheid van km/h en m/s
4. Werken met een formule
Slide 2 - Diapositive
Wat is afstand?
Slide 3 - Question ouverte
Afstanden omrekenen
Je moet afstanden kunnen omrekenen:
2,5 km = 2500 m 400 m = 0,4 km
30 m = 3000 cm
Slide 4 - Diapositive
Sleep de juiste eenheid naar de correcte andere eenheid
3,5 km
35000 m
3500 mm
350 000 mm
0,035 km
3,5 m
3500 m
0,35 km
35 km
35 m
Slide 5 - Question de remorquage
Tijden
Slide 6 - Diapositive
Hoeveel minuten is 7 uur?
Slide 7 - Question ouverte
Hoeveel minuten is 180 seconden?
Slide 8 - Question ouverte
Hoeveel uur is 640 minuten?
Slide 9 - Question ouverte
Hoeveel dagen is 60 uur?
Slide 10 - Question ouverte
Hoeveel weken zijn 24 dagen?
Slide 11 - Question ouverte
Snelheid
Stel mevrouw van Pelt moet 10 km afleggen van huis naar het Willem de Zwijger college. Hier doet ze 15 minuten over. Hoeveel km/h rijdt mevrouw van Pelt dan gemiddeld?
2. Deel het aantal km door het aantal uur --> 10 : 0,25 uur = 40 km/h
Slide 12 - Diapositive
Een bus legt van begin tot eindstation 45 km af. Hij doet hier in totaal 1 uur en 30 minuten over. Bereken de snelheid in km/h.
Slide 13 - Question ouverte
Een schildpad is een van de traagste wezens te wereld. Een schildpad legt namelijk ongeveer 200 meter af 50 minuten. Bereken hoeveel m/s een schildpad gaat.
Slide 14 - Question ouverte
Een race auto kan als hij op topsnelheid rijdt 125 km afleggen. Hier doet hij dan 20 minuten over. Bereken zijn snelheid in km/h.
Slide 15 - Question ouverte
Weet jij al hoe je snel van km/h naar m/s seconden kan rekenen?
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quiz
Stel je hebt 1 uur, hoeveel seconden is dat?
Slide 17 - Question ouverte
Hoeveel meter is 1 km?
Slide 18 - Question ouverte
Om het ezelsbruggetje snel te kunnen weten doe je het aantal seconden delen door het aantal meter. Waar kom je dan op uit?
Slide 19 - Question ouverte
Stel je hebt 1 uur, hoeveel seconden is dat?
Slide 20 - Question ouverte
Hoeveel meter is 1 km?
Slide 21 - Question ouverte
Om het ezelsbruggetje snel te kunnen weten doe je het aantal seconden delen door het aantal meter. Waar kom je dan op uit?
Slide 22 - Question ouverte
Snelheid omrekenen
Dus stel je heb 18 km/h, dan is dat 18 : 3,6 = 5 m/s.
En stel je hebt 14 m/s,
dan is dat 14 x 3,6 = 50,4 km/h.
Slide 23 - Diapositive
Een slechtvalk is een bijzondere vogel. Hij vliegt namelijk wel 390 km/h. Hoeveel meter per seconde vliegt hij?
Slide 24 - Question ouverte
Een fietser gaat gemiddeld 3,33 m/s. Hoeveel km/h is dat?
Slide 25 - Question ouverte
Een traumahelikopter vliegt gemiddeld 72 m/s. Hoeveel km/h kan een traumahelikopter vliegen?
Slide 26 - Question ouverte
Formule voor snelheid
afstand = snelheid x tijd
Aangezien wiskundige heel erg lui zijn wordt dit zo kort mogelijk genoteerd, namelijk als
s = v x t, de s staat dan voor de afstand, de v voor de snelheid en de t voor de tijd.
Slide 27 - Diapositive
Een voorbeeld
Een scooter rijdt 10 m/s. Als je dan wilt berekenen hoeveel hij heeft afgelegd in 5 seconden dan doe je 10 x 5 = 50 m.
Let op: de tijd moet altijd gelijk zijn.
Slide 28 - Diapositive
Theo woont best wel ver van huis hij fietst 15 km/h. Na 2,5 uur fietsen is hij dan eindelijk thuis. Hoeveel km heeft hij afgelegd?
Slide 29 - Question ouverte
Amber gaat een berg oplopen. Zij loopt 2,5 km/h. Na 6 uur is Amber boven aan de berg aangekomen. Hoeveel meter heeft Amber afgelegd.
Slide 30 - Question ouverte
Petra loopt 1,5 m/s. Hoeveel meter heeft zij gelopen naar 5 minuten.
Slide 31 - Question ouverte
Een tijger legt gemiddeld 50 km/h uur af. Nu gaat hij achter een prooi aan. Hij heeft daar 15 minuten voor nodig. Hoeveel km heeft hij dat afgelegd?
Slide 32 - Question ouverte
Tijd berekenen
Met de formule is het ook mogelijk om de tijd te berekenen. Daarvoor moet je de formule omschrijven. De formule kan namelijk ook geschreven worden als t = v : s. Dan moet je dus in plaats van vermenigvuldigen moet je gaan delen. Ook zo kan je weer verschillende vragen beantwoorden.
Slide 33 - Diapositive
Een voorbeeld
Een sneeuwvlokje heeft een snelheid van 5 km/h. Hoe lang doet het sneeuwvlokje erover als hij een afstand van 1,5 km heeft afgelegd.