Tentamen Politiek 3.1 t/m 3.7

Wie horen bij de overheid?
A
Nederlanders die mogen stemmen.
B
Nederlanders die belasting betalen.
C
Politici en ambtenaren.
D
Politici en kiezers.
1 / 17
suivant
Slide 1: Quiz
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wie horen bij de overheid?
A
Nederlanders die mogen stemmen.
B
Nederlanders die belasting betalen.
C
Politici en ambtenaren.
D
Politici en kiezers.

Slide 1 - Quiz

Bij een indirecte democratie:

A
kiest de bevolking politici die voor hen besluiten nemen.
B
stemt de bevolking zelf over elk besluit.
C
kiest de bevolking in een referendum de volksvertegenwoordigers.
D
nemen de kiezers en de volksvertegenwoordigers samen in een referendum de besluiten.

Slide 2 - Quiz

Passief kiesrecht betekent dat:

A
politici over wetten stemmen.
B
maar weinig mensen gaan stemmen.
C
je bij verkiezingen mag gaan stemmen.
D
mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen.

Slide 3 - Quiz

Een rechtse politieke partij wil zo veel mogelijk …………………. voor de burgers.
Welk woord of welke woorden kun je hier het beste invullen?

A
eigen verantwoordelijkheid.
B
regels.
C
een actieve overheid.
D
uitkeringen.

Slide 4 - Quiz

Als twee partijen een compromis sluiten, dan:

A
krijgt de grootste partij van de twee haar zin.
B
krijgt de kleinste partij van de twee haar zin.
C
komen ze niet tot een echte oplossing.
D
geven ze allebei een beetje toe.

Slide 5 - Quiz

Welke waarden passen het beste bij de sociaaldemocraten?

A
Economische en persoonlijke vrijheid.
B
Solidariteit en gelijkwaardigheid.
C
Naastenliefde en geloof.
D
Macht en rijkdom.

Slide 6 - Quiz

Het liberalisme vindt het vooral belangrijk dat:
A
het verschil tussen arm en rijk kleiner wordt.
B
burgers voldoende vrijheid moeten krijgen.
C
geld, macht en kennis eerlijk worden verdeeld.
D
in de samenleving naastenliefde een belangrijke waarde is.

Slide 7 - Quiz

Welke politieke partij is een christen-democratische partij?

A
CDA.
B
PvdA.
C
D66.
D
VVD.

Slide 8 - Quiz

De regering is het dagelijks bestuur van ons land. Wie zitten er in de regering?
1. De ministers.
2. De staatssecretarissen.
3. De leden van de Tweede Kamer.
4. De koning.
A
1 en 3 zitten in de regering.
B
1 en 4 zitten in de regering.
C
2 en 3 zitten in de regering.
D
2 en 4 zitten in de regering.

Slide 9 - Quiz

Wie is het staatshoofd van Nederland?

A
De koning.
B
De minister-president.
C
De staatssecretaris.
D
De voorzitter van de Tweede Kamer.

Slide 10 - Quiz

In ………………. staan de jaarlijkse inkomsten en uitgaven van ons
land voor volgend jaar. Welke woorden zijn weggelaten?

A
het regeerakkoord.
B
de troonrede.
C
de miljoenennota.
D
de grondwet.

Slide 11 - Quiz

Waaruit bestaat het parlement?
A
De regering en het kabinet.
B
De Eerste Kamer en de koning.
C
De Eerste en Tweede Kamer.
D
De ministers en staatssecretarissen

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de hoofdtaken van het parlement?
1. Stemmen over wetsvoorstellen.
2. Ministers controleren.
3. Ministers en staatssecretarissen kiezen.
4. Wetten uitvoeren.

A
1 en 2.
B
1 en 3.
C
2 en 3.
D
3 en 4.

Slide 13 - Quiz

De Tweede Kamer mag ook zelf wetsvoorstellen doen. Dit is het:

A
recht van interpellatie.
B
motierecht.
C
recht van initiatief.
D
stemrecht.

Slide 14 - Quiz

Welke macht wordt door de trias politica in drie delen verdeeld?

A
De economische macht.
B
De macht van de rechters.
C
De macht van de overheid.
D
De macht van de burgers.

Slide 15 - Quiz

Nederland is een parlementaire democratie omdat:
A
er vrije verkiezingen zijn.
B
ons land een grondwet heeft.
C
er geheime verkiezingen zijn.
D
het parlement de macht heeft.

Slide 16 - Quiz

Een rechtsstaat is een land waar:

A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de bevolking de eindbeslissing neemt over wetsvoorstellen.
C
de rechten en plichten van de burgers en de overheid zijn vastgelegd.
D
het parlement de aangenomen wetten uitvoert.

Slide 17 - Quiz