De grote repetitie 4 - herhaling

De grote repetitie
Woordenschat H1 = herhaling, tegenstelling, opsomming
Woordenschat H2 = hyperbool, understatement, eufemisme
Grammatica H1 = samentrekking
Formuleren H1 = zinnen correct begrenzen 
Formuleren H2 = samentrekking controleren
Spelling H1 = trema, apostrof, accent, cedille
Spelling H2 = met of zonder -n en werkwoordspelling

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

De grote repetitie
Woordenschat H1 = herhaling, tegenstelling, opsomming
Woordenschat H2 = hyperbool, understatement, eufemisme
Grammatica H1 = samentrekking
Formuleren H1 = zinnen correct begrenzen 
Formuleren H2 = samentrekking controleren
Spelling H1 = trema, apostrof, accent, cedille
Spelling H2 = met of zonder -n en werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Hij wil graag aardbeien, kiwi's, mandarijnen en bananen.
A
herhaling
B
tegenstelling
C
omgekeerde climax
D
opsomming

Slide 2 - Quiz

Hij is niet blij, zelfs boos, eigenlijk is hij woedend.
A
herhaling
B
tegenstelling
C
climax
D
drieslag

Slide 3 - Quiz

Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het was zelfs geen fiets, het was een zaklamp.
A
herhaling
B
tegenstelling
C
omgekeerde climax
D
opsomming

Slide 4 - Quiz

Ik wil weg, ik wil naar huis, ik wil slapen.
A
herhaling
B
tegenstelling
C
climax
D
drieslag

Slide 5 - Quiz

Hyperbool
Understatement
Eufemisme
'Dat is een leuk zakcentje', zei de man nadat hij 5 miljoen had gewonnen.
Ik ga dood van de honger.
De regen komt met bakken uit de hemel. 
De jongen had een 2 gehaald voor zijn toets en reageerde met: 'Ik had een paar foutjes.'
De hond van de buurjongen is gisteren heengegaan. 
Johannes heeft gisteren geslachtsgemeenschap gehad met de buurvrouw.

Slide 6 - Question de remorquage

kleine en grote landen


A
voorwaartse
B
achterwaartse

Slide 7 - Quiz

feestmutsen en -neuzen


A
voorwaartse
B
achterwaartse

Slide 8 - Quiz

keukenstoel en -tafel


A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 9 - Quiz

hoge en lage bergen

A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 10 - Quiz

De jongen schreeuwt en rent.

A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 11 - Quiz

De tentamens werden gisteren teruggegeven maar een tentamen nog achtergehouden.


A
functie
B
getal
C
betekenis

Slide 12 - Quiz

In onze straat wordt een verkeersdrempel aangelegd en huizen gebouwd.


A
functie
B
getal
C
betekenis

Slide 13 - Quiz

De clown trok zijn kleren uit en zich niets van van zijn publiek aan.
A
functie
B
getal
C
betekenis

Slide 14 - Quiz

Sommige landen worden van andere gescheiden door een zee, rivier, bos of gebergte. Zodat er een natuurlijke landgrens is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Sommige landen met kunstmatige grenzen proberen het indringers wel heel moeilijk te maken, dit doen ze bijvoorbeeld door het bouwen van een muur.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

En nu? 

Trainen! Ga bezig met de hoofdstukken waar je nu nog moeite mee hebt. 

Slide 18 - Diapositive