17-12 3M 3.7 Verwantschap

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Uitleg 4x kruisingsvraagstukken
  • Leerdoelen basisstof 3.7
  • Uitleg basisstof 7 --> Verwantschap
  • Opdrachten maken
  • Afsluiting --> leerdoelen checken

Slide 2 - Diapositive

3M Bespreken 4x Kruisingsvraagstukken

Slide 3 - Diapositive

1. Een hond met een zwarte vacht (homozygoot) wordt gepaard met een hond met een witte vacht
Alle pups uit het eerste nest zijn zwart. Als twee van deze zwarte pups met elkaar worden gepaard, hoeveel zwarte en witte pups verwacht je dan in het volgende nest (F2)?
Schrijf eerst op wat je weet!
Hond zwart = homozygoot, dus AA of aa
x
Hond wit

Alle pups zijn zwart.
DUS... zwart is dominant. 

P hond zwart = AA, DUS... P hond wit = aa

Slide 4 - Diapositive

1. Een hond met een zwarte vacht (homozygoot) wordt gepaard met een hond met een witte vacht.
Alle pups uit het eerste nest zijn zwart. Als twee van deze zwarte pups met elkaar worden gepaard, hoeveel zwarte en witte pups verwacht je dan in het volgende nest (F2)?

Slide 5 - Diapositive

1. Een hond met een zwarte vacht (homozygoot) wordt gepaard met een hond met een witte vacht.
Alle pups uit het eerste nest zijn zwart. Als twee van deze zwarte pups met elkaar worden gepaard, hoeveel zwarte en witte pups verwacht je dan in het volgende nest (F2)?

3 zwarte en 1 witte pup

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 2
2. Bij een bepaalde plantensoort is de kleur van de bloemen bepaald door een enkel dominant gen (R). Rode bloemen (R) zijn dominant over witte bloemen (r). Een plant met rode bloemen (heterozygoot) wordt gekruist met een plant met witte bloemen.
a. Wat zijn de mogelijke genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
b. Wat zijn de kansen op elk genotype en fenotype?

Slide 7 - Diapositive

2. Rode bloemen (R) zijn dominant over witte bloemen (r). Een plant met rode bloemen (heterozygoot) wordt gekruist met een plant met witte bloemen.
a. Wat zijn de mogelijke genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
b. Wat zijn de kansen op elk genotype en fenotype?

Schrijf eerst op wat je weet!

Rood = dominant

Plant rode bloemen = heterozygoot DUS... Rr
x
Witte bloemen...DUS.... rr



Slide 8 - Diapositive

2. Rode bloemen (R) zijn dominant over witte bloemen (r). Een plant met rode bloemen (heterozygoot) wordt gekruist met een plant met witte bloemen.
a. Wat zijn de mogelijke genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
b. Wat zijn de kansen op elk genotype en fenotype?





a. Genotype/fenotype:
Rr (rode bloemen) en
rr (Witte bloemen)

b. Kansen nakomelingen:
50% rode bloemen Rr
50% witte bloemen rr


Slide 9 - Diapositive

Opdracht 3

Slide 10 - Diapositive

Opdracht 3

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 4
4. Bekijk de onderstaande stamboom. De eigenschap die wordt gevolgd is de aanleg voor een bepaalde ziekte. Een ingekleurde cirkel of vierkant betekent dat de persoon 
de ziekte heeft.

Slide 12 - Diapositive

4a. Is de ziekte dominant of recessief? Leg je antwoord uit.
b. Wat is het genotype van persoon 5?

Slide 13 - Diapositive

4a. Is de ziekte dominant of recessief? Leg je antwoord uit.
b. Wat is het genotype van persoon 5?

Antwoord
4. a. De ziekte is recessief.
Uitleg: We zien dat gezonde ouders (persoon 1 en 2) een ziek kind (persoon 5) kunnen krijgen. Dit kan alleen als beide ouders drager zijn van het recessieve gen --> = Aa
b. aa
Uitleg: Persoon 5 moet homozygoot recessief zijn (aa) omdat hij de ziekte heeft.

Slide 14 - Diapositive

Thema 3 Erfelijkheid en evolutie
3.1 Genotype en fenotype
3.2 Genen
3.3 Kruisingen
3.4 Stambomen
3.5 Variatie in genotypen
3.6 Evolutie
3.7 Verwantschap
3.8 DNA technieken

Slide 15 - Diapositive

Leerdoelen 
  • Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie
  • Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.  

Slide 16 - Diapositive

Hoe ontstaan nieuwe soorten?
1. Isolatie
2. Variatie van een bepaalde erfelijke eigenschap
3. Erfelijke eigenschap is erfelijk
4. Natuurlijke selectie; de best aangepaste 
organismen kunnen zich het beste voortplanten. 

Het duurt duizenden jaren voordat een nieuw soort is ontstaan. 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Argumenten voor de  evolutietheorie
1. Fossielen

2. Overeenkomsten in bouw

3. Rudimentaire organen

4. Overeenkomst in embryonale ontwikkeling

Slide 19 - Diapositive

Fossielen
Ontstaan fossiel:
1. Zinken, zachte delen verteren.
2. Harde delen bedekt door zand/klei.
3. Verstenen (samenpersen van de harde delen).
4. (Zee)bodem komt omhoog: zichtbaar.
Overblijfsel van een organisme dat vroeger heeft geleefd.

Slide 20 - Diapositive

Overeenkomsten in bouw
Overeenkomstige botten hebben dezelfde kleur.  De bouw lijkt erg veel op elkaar. 

Deze verschillende diersoorten hebben waarschijnlijk een gemeenschappelijke voorouder gehad. 

Door aanpassing aan verschillende milieus hebben de ledematen een verschillende functie gekregen met een daarbij passende vorm. 

Slide 21 - Diapositive

Rudimentaire organen
Door aanpassing aan het milieu kunnen bepaalde organen niet meer nodig zijn. 

Deze organen kunnen na een hele lange tijd verdwijnen. De resten of overblijfselen ervan noem je rudimentaire organen. 
 

Slide 22 - Diapositive

Rudimentaire organen van de mens

Slide 23 - Diapositive

Overeenkomst in embryonale ontwikkeling

Slide 24 - Diapositive

Verwantschap
Soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben, vertonen verwantschap.

Zoeken naar verwantschap door te kijken naar overeenkomst in:
  • De bouw van organen --> overeenkomsten in bouw
  • Processen in cellen 
  • Samenstelling van stoffen in cellen

Slide 25 - Diapositive

Stoffen uit cellen
Hoe meer stoffen (zoals DNA en eiwit) overeenkomen bij twee soorten, des te korter geleden hebben ze een gemeenschappelijke voorvader gehad. 

Dit kan steeds nauwkeuriger bepaald worden.

Slide 26 - Diapositive

Stamboom
Door DNA te vergelijken kan je een stamboom maken. Dit heet een evolutionaire stamboom.

- Hoe verder naar beneden, hoe langer geleden.


Slide 27 - Diapositive

Hoe zie je dat soorten verwant zijn?
In een verwantschapsschema kan je zien hoe wetenschappers denken dat soorten aan elkaar verwant zijn.

Soorten staan dicht bij elkaar als ze kort geleden een gemeenschappellijke voorouder hadden.

Slide 28 - Diapositive

Hoe lees je zo een stamboom / verwantschapsschema af?

Slide 29 - Diapositive

Welke dieren hebben de minste verwantschap?
A
Slijmprik en vissen
B
Slijmprik en reptielen
C
Zoogdieren & reptielen
D
Zoogdieren en vogels

Slide 30 - Quiz

Wie heeft de meeste verwantschap met de gorilla?
A
Apen van de nieuwe wereld
B
Chimpansees
C
Orang-oetans
D
Gibbons

Slide 31 - Quiz

Huiswerk

Lezen 3.7 
Maken opdracht 1 t/m 3 
en 5 + 8


Slide 32 - Diapositive

Leerdoelen 
  • Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie
  • Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.  

Slide 33 - Diapositive

Leg uit wat fossielen zijn

Slide 34 - Question ouverte

In de afbeelding zijn de poot van een krokodil, de vleugels van een vleermuis en de vleugel van een vlieg getekend.

Welke van deze organen vertonen veel overeenkomst in bouw?
A
de poot van de krokodil en de vleugel van de vleermuis
B
de poot van een krokodil en de vleugel van een vlinder.
C
de vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlinder.

Slide 35 - Quiz