Een basiszin bestaat uit de volgende onderdelen:
Onderwerp + werkwoord + (lijdend/meewerkend) voorwerp.
Onderwerp: Persoonlijk voornaamwoord of naam van de persoon.
He obtained his degree. (He + obtained + His degree)
His degree - in dit geval het lijdend voorwerp. Hij heeft het gekregen en 'his degree' had hier geen keus in (lijdend).
Een zin kan ook een werkwoordelijk gezegde bevatten (meerdere werkwoorden die allemaal als werkwoord functioneren. Werkwoordelijk gezegde)
He has learned a lot of knowledge.
He + has learned + a lot of knowledge.
Has learned - twee werkwoorden dus werkwoordelijk gezegde.