if? or when?

If or When
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

If or When

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

If
If = als, wanneer, indien (voor het geval dat – onzeker of het gaat gebeuren)
If gebruik je om aan te geven dat als er aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan, er dan een bepaald gevolg is. Het betekent als, mits, op voorwaarde dat of of:
- If I win the lottery, I will buy a boat.
- Do you know if you will come again?

Slide 3 - Diapositive

When
When = als, wanneer, toen (op het tijdstip dat – staat vast – kortgeleden gebeurd)
Je gebruikt when voor situaties waarvan je zeker bent dat ze zullen gaan gebeuren. Het betekent wanneer of toen:
- When I get home, I won't do anything anymore.
- Do you know when you will come again?

Slide 4 - Diapositive

... it rains tomorrow,we won't have a picnic.
A
if
B
when

Slide 5 - Quiz

I'm going to London. I'll phone you ... I get back.
A
if
B
when

Slide 6 - Quiz

We'll catch the train ... we leave immediately. Let's go !
A
if
B
when

Slide 7 - Quiz

My father will buy me a car ... I'm eighteen.
A
if
B
when

Slide 8 - Quiz

I'm leaving work now. I'll finish this letter ... I get home.
A
if
B
when

Slide 9 - Quiz

... John doesn't come in his car, we'll take the subway.
A
if
B
when

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Lien

Are there any questions?

Slide 12 - Question ouverte