Les 5.2.1 Reactiewarmte

Les 5.2 Reactiewarmte
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 50 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 5.2 Reactiewarmte

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Herhaling Les 5.1 Energie en reactie
  • Nakijken opgaven 5 t/m 7
  • Les 5.2 Reactiewarmte
  • Maken opgaven

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 5.1
  • Je kunt het energie-effect van een reactie weergeven in een energiediagram en uit een energiediagram het energie-effect aflezen.
  • Je kunt redeneren over energieomzettingen bij chemische processen en daarbij de wet van behoud van energie gebruiken.
  • Je kunt de duurzaamheid van een brandstof of energiebron beoordelen op basis van emissies en energieopbrengst. energie.

Slide 3 - Diapositive

Wet van behoud van energie
  • Wet van behoud van energie: Energie kan worden omgezet, maar de totale hoeveelheid blijft gelijk. 
  • Alle stoffen bevatten chemische energie.
  • In chemische reacties vinden energieomzettingen plaats: 
  • - Warmte → temperatuur stijgt.
  • - Bewegingsenergie → arbeid wordt verricht.
  • - Elektrische energie → elektrische spanning.
  • - Stralingsenergie → licht wordt uitgestraald.
  • - Chemische energie

Slide 4 - Diapositive

exotherme en endotherme reacties
Tijdens elke chemische reactie worden bindingen verbroken én gevormd.
Exotherme reacties: energie wordt afgestaan aan de omgeving.
  • Bij een exotherme reactie levert het vormen van bindingen méér energie op dan het verbreken kost..
  • Verbrandingsreacties zijn bijna altijd exotherm.
Endotherme reacties: energie wordt opgenomen tijdens de reactie.
  • Voorbeeld: Fotosynthese → zonlicht levert energie om glucose en zuurstof te vormen.

Slide 5 - Diapositive

Energie diagram
Verdampen: bindingen tussen moleculen worden verbroken → kost energie.
  • Voorbeeld: Blaas over natte handen → snelle verdamping onttrekt warmte → handen koelen af.
Condensatie: bindingen tussen moleculen worden gevormd → energie komt vrij.
  • Fruittelers gebruiken dit om bloesem te beschermen bij late nachtvorst.

Slide 6 - Diapositive

Energiediagram

  • Het energie-effect van een reactie wordt weergegeven in een energiediagram.
  • Het verloop van de reactie wordt van links naar rechts weergegeven:
  • - Beginstoffen staan links.
  • - Reactieproducten staan rechts.
  • Energiediagrammen zijn schematisch, er is geen schaalverdeling nodig.

Slide 7 - Diapositive

Energiediagram
reactiewarmte
  • ΔE: de reactiewarmte
  • Horizontale lijnen in het diagram tonen de energieniveaus van de beginstoffen en reactieproducten.
Het verschil in energieniveau is de reactiewarmte (ΔE):
  • Eenheid: joule per mol (J mol⁻¹).
  • Δ𝐸=𝐸chem(reactieproducten)−𝐸chem(beginstoffen)

Slide 8 - Diapositive

Exotherme reactie
endotherme reactie

Slide 9 - Diapositive

Energiediagram
activeringsenergie


  • Niet alle reacties starten vanzelf, ook exotherme reacties niet.
  • Activeringsenergie (Eact) is de energie die nodig is om de beginstoffen in de geactiveerde toestand te brengen.
  • Voorbeeld: Aardgas verbrandt pas na een vonk of vlam, omdat er eerst activeringsenergie nodig is.

Slide 10 - Diapositive

Nakijken: 5 t/m 7 (blz 78)

Slide 11 - Diapositive

5a

Slide 12 - Diapositive

5a

Slide 13 - Diapositive

5b

Slide 14 - Diapositive

5c

Slide 15 - Diapositive

5
  • d) Methaanzuur heeft de grootste CO2-emissie en is daarmee de minst goede keuze als brandstof. Daarna volgt propaan. Waterstof is de brandstof waar de grootste voorkeur naar uitgaat, omdat er bij de verbranding geen CO2 ontstaat. 
  • e) Er bestaan geen directe bronnen van waterstof op aarde. Waterstof moet eerst gemaakt worden uit bijvoorbeeld water en energie. In waterstof is dan energie opgeslagen van een andere energiebron.

Slide 16 - Diapositive

5
  • f) Het opwekken van elektriciteit gebeurt in Nederland voor het grootste deel door de verbranding van steenkool of aardgas. Hierbij komt CO2 vrij, dus het gebruik van energie om het waterstofgas te produceren, zorgt voor CO2-emissie. Zelfs als de gebruikte elektriciteit van zonne-energie of windenergie afkomstig is, zal de CO2-emissie niet nul zijn, omdat bij de productie van zonnecellen, windmolens en personenauto’s ook CO2 wordt uitgestoten.

Slide 17 - Diapositive

6a
  • De beginstoffen hebben een hoger energieniveau dan de reactieproducten. Het energieniveau van de beginstoffen is dus hoger dan het energieniveau van de reactieproducten. De energieniveaus worden in het diagram getekend. Er is energie nodig om deze reactie op gang te brengen zodat de beginstoffen in geactiveerde toestand komen. Dit is het hoogste energieniveau. In het energiediagram moet deze activeringsenergie (Eact) worden aangegeven.

Slide 18 - Diapositive

6a

Slide 19 - Diapositive

6
  • b) Chemische energie wordt omgezet in warmte.
  • c) Ja, want de beginstoffen en de eindstoffen zijn hetzelfde.
  • d) De activeringsenergie wordt verlaagd bij een katalysator. De beginstoffen en reactieproducten zijn dezelfde. Het enige energieniveau dat anders is, is dat van de geactiveerde toestand.

Slide 20 - Diapositive

6
  • d) De activeringsenergie wordt verlaagd bij een katalysator. De beginstoffen en reactieproducten zijn dezelfde. Het enige energieniveau dat anders is, is dat van de geactiveerde toestand.

Slide 21 - Diapositive

7
  • a) 2 N2(g) + O2(g) → 2 N2O(g)
  • b) De vormingswarmte is positief, dus er wordt energie opgenomen. Het is dus een endotherme reactie.
  • c) Het is de omgekeerde reactie van de vormingsreactie, dus het energie-effect is ook omgekeerd: ΔE = −0,816∙105 J mol−1
  • d) De moleculen N2O(g) hebben bij kamertemperatuur niet voldoende energie om de activeringsenergie te overwinnen.

Slide 22 - Diapositive

7e
  • e) Het teken is negatief, dus het is een exotherme reactie. Het energieniveau van de beginstoffen is dus hoger dan het energieniveau van de reactieproducten. De energieniveaus worden in het diagram getekend. De reactiewarmte is −0,816∙105 J mol−1 . Er is energie nodig om deze reactie op gang te brengen zodat de beginstoffen in geactiveerde toestand komen. Dit is het hoogste energieniveau. In het energiediagram moet deze activeringsenergie (Eact) worden aangegeven.

Slide 23 - Diapositive

7e

Slide 24 - Diapositive

Leerdoelen 5.1
  • 5.2.1 Je kunt de reactiewarmte van een reactie berekenen met behulp van de vormingswarmte.
  • 5.2.2 Je kunt het rendement als percentage van de theoretische opbrengst gebruiken in berekeningen aan energieomzettingen.

Slide 25 - Diapositive

Vormingswarmte (Ev)
  • Vormingswarmte (Ev) is de energie die vrijkomt of nodig is bij het vormen van 1 mol van een verbinding uit de elementen.
  • Eenheid: Joule per mol (J mol⁻¹).
  • Vormingswarmte van elementen (niet-ontleedbare stoffen) is per definitie 0 J mol⁻¹.

Slide 26 - Diapositive

Vormingswarmte (Ev)
voorbeeld: vorming van NaCl
  • Reactievergelijking: Na(s) + ½ Cl₂(g) → NaCl(s).
  • Ev = −4,11∙10⁵ J mol⁻¹ (negatief, dus exotherm).
  • Exotherme reactie: energie komt vrij, beginstoffen hebben een hoger energieniveau dan de producten.

Slide 27 - Diapositive

Vormingswarmte (Ev)
voorbeeld: vorming van NaCl
  • Reactievergelijking: Na(s) + ½ Cl₂(g) → NaCl(s).
  • Ev = −4,11∙10⁵ J mol⁻¹ (negatief, dus exotherm).
  • Exotherme reactie: energie komt vrij, beginstoffen hebben een hoger energieniveau dan de producten.
Omgekeerde reactie: Ontleding van NaCl
  • Reactie: NaCl(s) → Na(s) + ½ Cl₂(g).
  • Endotherme reactie: energie moet worden toegevoegd.
  • Wet van behoud van energie: benodigde energie = vrijgekomen energie bij vorming. Ev = +4,11∙10⁵ J mol⁻¹

Slide 28 - Diapositive

vorming van NaCl      ontleding van NaCl

Slide 29 - Diapositive

Vormingswarmte (Ev) in binas

  • Binas tabel 57A: vormingswarmten van anorganische stoffen.
  • Binas tabel 57B: vormingswarmten van organische stoffen.
  • Meeste vormingswarmten zijn negatief (exotherm), maar sommige zijn positief (endotherm), zoals: NO₂(g), HI(g), C₂H₄(g). 

Slide 30 - Diapositive

Vormingswarmte (Ev
Elementen
Elementen en verschillende vormen
  • Elementen bestaan uit één atoomsoort (zie Binas tabel 40A).
  • Vormingswarmte van elementen (niet-ontleedbare stoffen) is per definitie 0 J mol⁻¹.
  • uitzondering!! Sommige elementen hebben verschillende vormen (bijv. koolstof: grafiet en diamant). (voetnoot 57A)
  • C (s) grafiet → C (s) diamant: vereist 0,019∙10⁵ J mol⁻¹ energie.

Slide 31 - Diapositive

Vormingswarmte (Ev
Fasen
Verschil tussen vloeibaar en gasvormig water (57A)
  • H₂O(l): Ev = −2,86∙10⁵ J mol⁻¹.
  • H₂O(g): Ev = −2,42∙10⁵ J mol⁻¹.
  • Minder energie komt vrij bij de vorming van H₂O(g) dan H₂O(l) → extra energie nodig voor verdamping.
  • Bij berekeningen: let op of water als vloeistof of gas vrijkomt.

Slide 32 - Diapositive

Reactiewarmte ΔE berekenen
  •  ΔE = Ev(reactieproducten) − Ev(beginstoffen).

  • Belang van coëfficiënten in de reactievergelijking: Vormingswarmte moet worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt uit de reactievergelijking.
  • Voorbeeld: als er 2 H₂O(l) in de vergelijking staat, moet Ev(H₂O(l)) × 2 worden genomen.

Slide 33 - Diapositive

Voorbeeldopdracht 1
Bereken de reactiewarmte voor de verbranding van diwaterstofsulfide, H2S(g), in J mol−1. Er komt waterdamp, H2O(g), en zwaveldioxide, SO2(g), vrij. Geef ook aan of de reactie endotherm of exotherm is.

Slide 34 - Diapositive

Voorbeeldopdracht 2
Voor een andere manier... bekijk dan voorbeeldopracht 2

Slide 35 - Diapositive

Maken: 1, 3, 4 en 7 (blz 84)

Slide 36 - Diapositive

1
  • a) Vormingswarmte is de energie die nodig is of vrijkomt bij de vorming van één mol stof uit de elementen (niet-ontleedbare stoffen).
  • b) De vormingswarmte gaat over de energie voor de vorming van een stof uit de elementen. Een niet-ontleedbare stof is al een element. Het energieniveau zal daarom niet veranderen en is dus per definitie nul.
  • c) −3,62∙105 J mol−1
  • d) Het is een exotherm proces. Er staat immers een minteken (−) voor de waarde.

Slide 37 - Diapositive

1
  • e) Als element wordt witte fosfor gebruikt. De vormingswarmte van rode fosfor is dan niet nul, want de uitgangsstof is witte fosfor.
  • f) Eerst moet de activeringsenergie worden overwonnen voordat de reactie kan plaatsvinden. Deze activeringsenergie zal bij kamertemperatuur niet worden bereikt.

Slide 38 - Diapositive

Maken: 3, 4 en 7 (blz 84)

Slide 39 - Diapositive

3
  • a) 2 H2(g) + O2(g) → 2 H2O(l)
  • b) De verbranding van waterstofgas is dezelfde reactie als de vormingsreactie van water. Bij kamertemperatuur is water vloeibaar. Vandaar dat de vormingswarmte van vloeibaar water wordt gebruikt. Binas tabel 57A: De vormingswarmte van vloeibaar water is −2,86∙105 J mol−1. Per mol waterstof ontstaat 1 mol water.  Er komt per mol waterstof 2,86∙105 J aan energie vrij.

Slide 40 - Diapositive

3c

Slide 41 - Diapositive

4a
  • Reactievergelijking: 2 NO2(g) → N2O4(g)
  • ΔE = Ev(reactieproducten) − Ev(beginstoffen)
  • Ev(NO2) = +0,332∙105 J mol−1        (Binas tabel 57A)
  • Ev(N2O4) = +0,111∙105 J mol−1        (Binas tabel 57A)
  • ΔE = (1 ∙ Ev(N2O4)) − (2 ∙ Ev(NO2))
  • ΔE = (1 × +0,111∙105) − (2 × +0,332∙105) = −0,553∙105 J mol−1 N2O4(g)
  • Het teken voor de reactiewarmte is negatief. Het is dus een exotherme reactie

Slide 42 - Diapositive

4b
  • Reactievergelijking: 2 KClO3(s) → 2 KCl(s) + 3 O2(g)
  • Ev(KClO3) = −3,98∙105 J mol−1        (Binas tabel 57A)
  • Ev(KCl) = −4,37∙105 J mol−1              (Binas tabel 57A)
  • Ev(O2) = 0 J mol−1                                 (O2 is een element)
  • ΔE = (2 × −4,37∙105+ 3×0)  − (2 × −3,98∙105) =  −0,78∙105 J per 2 mol KClO3
  • Per mol KClO3 is de reactiewarmte dus: −0,78∙105 : 2= −0,39∙105 J mol−1
  • Het teken voor de reactiewarmte is negatief. Dus een exotherme reactie.

Slide 43 - Diapositive

4c
  • Reactievergelijking: 2 C2H6(g) + 7 O2(g) → 4 CO2(g) + 6 H2O(l)
  • Ev(CO2) = −3,935∙105 J mol−1                (Binas tabel 57A)
  • Ev(H2O) = −2,86∙105 J mol−1                   (Binas tabel 57A)
  • Ev(C2H6) = −0,84∙105 J mol−1              (Binas tabel 57B)
  • Ev(O2) = 0 J mol−1                                       (O2 is een element)

Slide 44 - Diapositive

4c (vervolg)
  • Reactievergelijking: 2 C2H6(g) + 7 O2(g) → 4 CO2(g) + 6 H2O(l)
  • ΔE = (4 · Ev(CO2) + 6 · Ev(H2O(l))) − (2 · Ev(C2H6) + 7 · Ev(O2))
  • ΔE = (4 × −3,935∙105 + 6 × −2,86∙105) − (2 × −0,84∙105 + 7 × 0)
  • ΔE = −31,22∙105 J per 2 mol ethaan
  • dus: ΔE = −31,22∙105 : 2= −15,61∙105 J mol−1 ethaan
  • Het teken voor de reactiewarmte is negatief. Het is dus een exotherme reactie.

Slide 45 - Diapositive

4d
  • Reactievergelijking: 8 SO3(g) → S8(s) + 12 O2(g)
  • Ev(S8) = 0 J mol−1                           (S8 is een element)
  • Ev(O2) = 0 J mol−1                            (O2 is een element)
  • Ev(SO3) = −3,96∙105 J mol−1        (Binas tabel 57A)
  • ΔE = (1×0 + 12×0) − (8 × −3,96∙105) = +31,84∙105 J mol−1 S8
  • Het teken voor de reactiewarmte is positief. Het is dus een endotherme reactie.

Slide 46 - Diapositive

4e
  • Reactievergelijking: 4 FeO(s) + O2(g) → 2 Fe2O3(s)
  • ΔE = Ev(reactieproducten) − Ev(beginstoffen)
  • Ev(Fe2O3) = −8,24∙105 J mol−1              (Binas tabel 57A)
  • Ev(FeO) = −2,72∙105 J mol−1                   (Binas tabel 57A)
  • Ev(O2) = 0 J mol−1                                      (O2 is een element)

Slide 47 - Diapositive

4e (vervolg)
  • Reactievergelijking: 4 FeO(s) + O2(g) → 2 Fe2O3(s)
  • ΔE = Ev(reactieproducten) − Ev(beginstoffen)
  • ΔE = (2 ∙ Ev(Fe2O3)) − (4 ∙ Ev(FeO) + 1 ∙ Ev(O2))
  • ΔE = (2 × −8,24∙105) − (4 × −2,72∙105 + 1 × 0) = −5,60∙105 J per 4 mol FeO
  • dus: ΔE =−5,60∙105: 4 = −1,40∙105 J mol−1 FeO
  • Het teken voor de reactiewarmte is negatief. Het is dus een exotherme reactie.

Slide 48 - Diapositive

7
  • a) C6H12O6(aq) → 2 C2H5OH(aq) + 2 CO2(g)
  • b) Koolstofdioxide door kalkwater leiden waarna het kalkwater troebel (melkachtig) wordt.

Slide 49 - Diapositive

7C
  • Reactievergelijking: C6H12O6(aq) → 2 C2H5OH(aq) + 2 CO2(g)
  • Ev(CO2) = −3,935∙105 J mol−1             (Binas tabel 57A)
  • Ev(C2H5OH) = −2,78∙105 J mol−1         (Binas tabel 57B)
  • Ev(C6H12O6) = −12,61∙105 J mol−1      (Binas tabel 57B)
  • ΔE = (2 × −2,78∙105 + 2 × −3,935∙105) − (1 × −12,61∙105) =                                          −0,82∙105 J mol−1 glucose

Slide 50 - Diapositive