Schooltaalwoorden

Schooltaal
Sommige woorden gebruik je zelf niet zo snel. In schoolboeken kom je ze wel vaak tegen. Ook gebruiken docenten ze weleens. Zulke woorden noem je schooltaal. Voorbeelden van schooltaalwoorden zijn ‘begrip’, ‘kortom’ en ‘samenvatting’.
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Schooltaal
Sommige woorden gebruik je zelf niet zo snel. In schoolboeken kom je ze wel vaak tegen. Ook gebruiken docenten ze weleens. Zulke woorden noem je schooltaal. Voorbeelden van schooltaalwoorden zijn ‘begrip’, ‘kortom’ en ‘samenvatting’.

Slide 1 - Diapositive

Schooltaalwoorden zijn...
... woorden die vooral op school worden gebruikt, bijvoorbeeld in je lesboek of in toetsen.

Slide 2 - Diapositive

Schooltaalwoorden moet je kennen, omdat...


Je moet schooltaal worden kennen, zodat je de teksten in je lesboek of op je toets beter begrijpt.

Slide 3 - Diapositive

Voorbeelden schooltaalwoorden
Beweren - zeggen dat iets zo is
Verspreid - verdeeld
Beoordelen - zeggen wat je vindt


Slide 4 - Diapositive

Schooltaalwoorden
- zijn belangrijk om te kennen voor alle vakken!
- gebruik je bij het lezen van teksten en vragen in je toets of in je lesboek.

Slide 5 - Diapositive

bevatten
A
begrijpen
B
geloven
C
vasthouden
D
inhouden

Slide 6 - Quiz

definitief
A
conclusie
B
blijvend
C
uitwerking
D
voorspoedig

Slide 7 - Quiz

ondanks
A
Dankzij
B
gevolg
C
niet te danken aan
D
teken dat een begrip voorstelt

Slide 8 - Quiz

globaal
A
precies
B
de grootte
C
ruw geschat
D
uitwerking

Slide 9 - Quiz

noteren
A
opschrijven
B
noten lezen
C
voeren
D
bevatten

Slide 10 - Quiz

constateren
A
herkennen
B
conclusie trekken
C
contact opnemen
D
vaststellen

Slide 11 - Quiz

interpreteren
A
op een bepaalde manier opvatten
B
innemen
C
omgaan met
D
handeling met een bepaald doel

Slide 12 - Quiz

variëren
A
optreden
B
concluderen
C
verenigen
D
verschillen

Slide 13 - Quiz

verklaren

Slide 14 - Question ouverte

ommezijde

Slide 15 - Question ouverte

permanent

Slide 16 - Question ouverte

hoofdzaak-bijzaak

Slide 17 - Question ouverte

overeenkomst

Slide 18 - Question ouverte

koppelen

Slide 19 - Question ouverte

bevinden (zich)

Slide 20 - Question ouverte

verschijnsel

Slide 21 - Question ouverte

summier

Slide 22 - Question ouverte

merendeel

Slide 23 - Question ouverte

blijken (uit)

Slide 24 - Question ouverte