end of the year summary stepping stones havo 2

end of the year summary stepping stones havo 2
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

end of the year summary stepping stones havo 2

Slide 1 - Diapositive

Wat was de titel van het eerste thema in havo 2?
A
health
B
holiday times
C
showbiz
D
having a good time

Slide 2 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van "departure"?
A
trip
B
customs
C
arrival
D
destination

Slide 3 - Quiz

Als je "heimwee" hebt, dan zeg je:
A
I go hiking
B
I am hitting the beach
C
I go sightseeing
D
I am homesick

Slide 4 - Quiz

Wat is de correcte schrijfwijze?
A
14, August 2020
B
14 august, 2020
C
14 August, 2020
D
2020 August 14

Slide 5 - Quiz

De verledebn tijd van het werkwoord "shake" is;

Slide 6 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend;
"John went home yesterday."

Slide 7 - Question ouverte

Wat is een "fake-ation"?
A
een vakantie die niet door gaat
B
dat je zegt op vakantie te zijn geweest, maar dat is niet zo
C
dat je je vakantie uitstelt vanwege nepberichten op het internet
D
dat je foto's post van je vakantie

Slide 8 - Quiz

absoluut wordt vertaald in het engels met ; ----------------- ( geen absolutely)

Slide 9 - Question ouverte

Welk voegwoord past het best ?
Italy was amazing, ---------------- I made so many new friends.
A
while
B
but
C
although
D
because

Slide 10 - Quiz

Vertaal naar het Engels;
"Twee weken geleden heeft Tom zijn knie verdraaid in de badkamer"
A
Two weeks ago twisted Tom his knee in the bathroom.
B
Tom twisted two weeks ago his knee in the bathroom.
C
Tom twisted his knee in the bathroom two weeks ago.
D
Tom twisted his knee two weeks ago in the bathroom.

Slide 11 - Quiz

Wat is een "GP" in het Nederlands?

Slide 12 - Question ouverte

Welk woord past hier bij ?
"These can help you walk when you've broken your leg"

Slide 13 - Question ouverte

Wat zijn "false friends"?
A
dezelfde woorden met een tegenovergestelde betekenis
B
woorden die er in verschillende talen hetzelfde uitzien, maar iets anders betekenen
C
woorden die bijna nooit in een taal voorkomen
D
woorden die vaak fout worden geschreven

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvormen in;
"I -------------- in the park, when I ..................... my ankle."
A
ran, sprained
B
was running, was spraining
C
was running, sprained
D
ran, was spraining

Slide 15 - Quiz

Als je iemand "advies" geeft, gebruik je het hulpwerkwoord;
A
would
B
can
C
should
D
must

Slide 16 - Quiz

Vertaal de volgende zin;
"You don't have to be a member to join."
A
Je mag geen lid zijn om mee te doen
B
Je bent geen lid om mee te doen
C
Je zou geen lid kunnen zijn om mee te doen
D
Je hoeft geen lid te zijn om mee te doen

Slide 17 - Quiz

A woman who plays in a film is an ------------------------

Slide 18 - Question ouverte

Vul de vergrotende trap in;
"These tickets are ( expensive) than a year ago.

Slide 19 - Question ouverte

Wat is GEEN "linking word"?
A
for example
B
since
C
than
D
such as

Slide 20 - Quiz

Wat is een "ghost producer"?

A
iemand die liedjes schrijft, maar ze nooit uitgeeft
B
iemand die alleen maar liedjes van anderen zingt
C
iemand die liedjes schrijft voor films
D
iemand die liedjes voor anderen schrijft

Slide 21 - Quiz

Wat betekent "DJ"?
A
disco johnny
B
doggy jammer
C
disc jockey
D
disco jingle

Slide 22 - Quiz

Vertaal in het Engels; "teleurstellend"

Slide 23 - Question ouverte

Als je iets "aanbeveelt" dan gebruik je het werkwoord;
A
explain
B
recommend
C
change
D
replace

Slide 24 - Quiz

een bijvoeglijk naamwoord heet in het Engels;

A
adverb
B
noun
C
adjective
D
phrasal verb

Slide 25 - Quiz

Iemand die zorgt voor alle attributen bij een film of toneelstuk noemen we in het engels een

Slide 26 - Question ouverte

Een ander woord voor "box-office hit" is;
A
blockbuster
B
sequel
C
plot twist
D
remake

Slide 27 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in;
I --------------- already (wash) my car.
A
am already washing
B
already washed
C
had already washed
D
have already washed

Slide 28 - Quiz

"I have done my homework" is een ;
A
present simple
B
past simple
C
present perfect
D
present continuous

Slide 29 - Quiz

Welke zin klopt?
A
Where are the woman's toilets?
B
Where are the womens' toilets?
C
Where are the women's toilets?
D
Where are the women toilets?

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in;
"I ----------------(arrive) home last Friday.

Slide 31 - Question ouverte

Wat is een "phrasal verb"?
A
een onregelmatig werkwoord
B
een werkwoord dat door een voorzetsel een andere betekenis krijgt
C
een werkwoord dat je niet in de-ing vorm kan zetten
D
een werkwoord met meerdere betekenissen

Slide 32 - Quiz

"gewoonte - regelmaat - feit "
hoort bij de ;
A
present simple
B
present continuous
C
past simple
D
past continuous

Slide 33 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in;
"My favourite author -------------(write) three books a year.

Slide 34 - Question ouverte

Vul de juiste werkwoordsvorm in;
"My mum and my aunt ------------- (drink) tea, while I am doing my homework.

Slide 35 - Question ouverte

Iemand die reclames inspreekt noemen we in het Engels een;
A
second voice
B
actor
C
vocal character
D
voice-over artist

Slide 36 - Quiz

Hoeveel lagen/verdiepingen heeft de Walt Disney glijbaan in Florida?
A
10
B
12
C
22
D
40

Slide 37 - Quiz

Hoe maak je de zin correct af?
"How about ........................?
A
to go to the county fair
B
suggest we do
C
going to the bowling-alley
D
something scheduled

Slide 38 - Quiz

Vul het juiste woord in;
"Feel this plant. ------------ leaves are very soft".

Slide 39 - Question ouverte

Vul het juiste woord in;
My house is bigger --------------- yours.

Slide 40 - Question ouverte

Ik vond de lessen Engels dit jaar;
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage

Slide 42 - Diapositive