Betrekkelijk voornaamwoord

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Betrekkelijk voornaamwoord
  2. Uitdaging!
  3. Huiswerk & afsluiting
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Betrekkelijk voornaamwoord
  2. Uitdaging!
  3. Huiswerk & afsluiting

Slide 1 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
Heeft betrekking op een voorafgaand woord of zin 
(= antecedent).

'Dat' wordt gebruikt bij het-woorden.
'Die' wordt gebruikt bij de-woorden.
'Wat' wordt gebruikt bij onbepaalde woorden, overtreffende trap en bij verwijzing naar een hele zin.
'Wie' wordt gebruikt bij personen in combinatie met een voorzetsel en als meewerkend voorwerp.


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Welk betrekkelijk voornaamwoord gebruik je bij de-woorden en welke bij het-woorden?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 5 - Question ouverte

De leerlingen ... te laat komen op school krijgen straf.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 6 - Quiz

Vul in: Alles ... u bestelt, wordt thuis bezorgd
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 7 - Quiz

Vul in: ... rookt leeft erg onverstandig.

A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 8 - Quiz

Het schilderij ... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 9 - Quiz

Vul in: Iets ... ik niet begrijp, is dat je je daar druk over maakt.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
De firma ... in dat pand gehuisvest is, is failliet.

Slide 11 - Question ouverte

Vul in: Het slechte weer ... we verwachtten, bleef uit.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 12 - Quiz

Vul in: Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 13 - Quiz

Vul in: Is dat alles ... we nodig hebben?
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
Het tafeltje ... daar staat, is van onze buren.

Slide 15 - Question ouverte

Vul in: De poster achter in het lokaal, ... mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.
A
dat
B
wat
C
die
D
wie

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
Jochem, ... voor de vierde keer gespijbeld had, werd geschorst.

Slide 17 - Question ouverte

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
Daar is het meisje van ... ik een e-mail kreeg.

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Vidéo

Uitdaging
Het moeilijkste Nederlandse woord dat je kent of ergens ziet.

Voorwaarden:
  • Bestaand Nederlands woord
  • Moet gebruikt worden in de "echte" wereld
  • Context erbij vermelden (bijv. foto of de zin waarin het staat)

Slide 20 - Diapositive

Afsluiting
Volgende week ....

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive