Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Herhaling argumenteren
havo 4
Slide 1 - Diapositive
Planning de komende weken
We gaan twee dingen doen:
Voorbereiden repetitie Lezen & Argumenteren in de toetsweek
Inhoudelijk bespreken Joe Speedboot en zelf verwerken recensie voor boekopdracht 2
Slide 2 - Diapositive
Lessen
Vandaag: herhaling Cursus 6 Argumenteren en maken oefenopdrachten
Maken oefentoets Argumenteren I en II
herhaling Cursus 1 en 2 Lezen en maken oefenopdrachten/oefentoets
Slide 3 - Diapositive
Toetsstof voor de toetsweek
Cursus 1: Basis
Cursus 2: Lezen paragraaf 2.1 t/m 2.3
Cursus 6: Argumenteren
De antwoorden van alle opdrachten uit deze hoofdstukken zet ik op Classroom, zodat je extra kunt oefenen
Je kunt ook extra oefenen in de online methode
Slide 4 - Diapositive
Standpunt en argument
Een standpunt is wat je vindt
Signaalwoorden: ik vind dat, volgens mij, mijn mening is, dus...
Een argument is de reden waarom je iets vindt
Signaalwoorden: want, immers, tenslotte
Slide 5 - Diapositive
Feitelijke en waarderende argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren; het is waar of niet waar
Een waarderend argument geeft aan dat iets goed, slecht, mooi of lelijk is.
Slide 6 - Diapositive
Ik ben blij dat er dit jaar minder vuurwerk was, want ik houd niet van harde knallen.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 7 - Quiz
Tegenargument en weerlegging
Een tegenargument gaat tegen het standpunt in.
Een weerlegging gaat tegen een argument in.
Slide 8 - Diapositive
Ik vind dat politieagenten niet met vuurwapens uitgerust moeten worden. Er kunnen dan ernstige ongelukken gebeuren. Steeds meer criminelen hebben ook vuurwapens.
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 9 - Quiz
Overgewicht is een groot probleem aan het worden. Er moet belasting geheven worden op vet eten. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een beetje overgewicht het langst leven.
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 10 - Quiz
Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Slide 11 - Diapositive
Ik ben niet meer verliefd op je en ik denk niet dat ik dat nog zal worden. We kunnen er beter mee stoppen.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
Slide 12 - Quiz
Uiteindelijk wen je aan oudejaarsavond zonder vuurwerk. Je weet namelijk niet meer hoe het met vuurwerk was. Dat is dus geen reden om met vuurwerk door te gaan.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
Slide 13 - Quiz
Argumentatieschema's
Een argumentatieschema zegt iets over het verband tussen standpunt en argument.
Voorbeelden van schema's:
voor- en nadelen
oorzaak en gevolg
autoriteit
voorbeelden
Slide 14 - Diapositive
Maak zoveel mogelijk sommen zonder rekenmachine. Op die manier word je beter in hoofdrekenen.
A
Voorbeelden
B
Vergelijking
C
Voor- en nadelen
D
Oorzaak en gevolg
Slide 15 - Quiz
Die hamburger zal niet veel hebben gekost. Hamburgers van de Mac Donalds zijn hartstikke goedkoop.
A
Voor- en nadelen
B
Kenmerk of eigenschap
C
Oorzaak en gevolg
D
Vergelijking
Slide 16 - Quiz
Drogredenen
Drogredenen zijn fouten in argumentaties.
Er zijn twee soorten drogredenen:
Fout in argumentatieschema
Discussieregel wordt overtreden
Slide 17 - Diapositive
Onjuist gebruik argumentatieschema
Overtreden discussieregel
Vals dilemma
Vertekenen van het standpunt
Cirkelredenering
Onjuist beroep op autoriteitsschema
Verkeerde vergelijking
Slide 18 - Question de remorquage
Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Vind je het gek dat ze niet opletten in de les?
A
Vals dilemma
B
Verkeerde vergelijking
C
Oorzaak-gevolg
D
Ontduiken bewijslast
Slide 19 - Quiz
Belgen zijn slimmer dan Nederlanders. De winnaar van het Groot Dictee is immers meestal een Belg.
A
Overhaaste generalisatie
B
Oorzaak-gevolg
C
Verkeerde vergelijking
D
Cirkelredenering
Slide 20 - Quiz
Opdracht
Lees de theorie van Cursus 6 zorgvuldig door. Ga dan naar de online methode:
Cursus 6 -> extra opdrachten (in rechterbalk)
Je ziet bij elke paragraaf uit cursus 6 extra opdrachten staan. Kies minimaal 3 paragrafen uit waarvan jij de extra opdrachten maakt.
Je mag natuurlijk ook alle opdrachten maken.
Ga nu direct aan de slag. Maak dit af als huiswerk voor dinsdag.