Nederlands 3F: grammatica - pv, ondw, volt. deelw.

Wat is wat? 
Persoonsvorm
wat er gebeurt of gebeurde, vorm van het werkwoord 

Onderwerp
wie het doet in de zin, vaak een persoon of ander zelfstandig naamwoord 

Voltooid deelwoord
wat er is gebeurd, vorm van het werkwoord
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat is wat? 
Persoonsvorm
wat er gebeurt of gebeurde, vorm van het werkwoord 

Onderwerp
wie het doet in de zin, vaak een persoon of ander zelfstandig naamwoord 

Voltooid deelwoord
wat er is gebeurd, vorm van het werkwoord

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm
Persoonsvorm
wat er gebeurt of gebeurde, vorm van het werkwoord 

Hoe vind ik de persoonsvorm?

1. Verander de zin van tijd of van getal. De pv is het werkwoord dat (mee)verandert.

De irritante, blinkend kale docent Nederlands maakt een flauw grapje.
De irritante, blinkend kale docent Nederlands maakte een flauw grapje.
De irritante, blinkend kale docenten Nederlands maken een flauw grapje. 

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm
Persoonsvorm
wat er gebeurt of gebeurde, vorm van het werkwoord 

Hoe vind ik de persoonsvorm?

2. Maak de zin vragend. De pv is de eerste werkwoordsvorm in de vraagzin. 

De ongemotiveerde student KP valt in slaap tijdens de boeiende les Kindlijn. 

Valt de ongemotiveerde student KP in slaap tijdens de boeiende les Kindlijn? 

Slide 3 - Diapositive

Noteer de persoonsvormen uit de onderstaande zinnen:

1. De onderwijsassistent bestelt een vette hap van de shoarmazaak.
2. De drie huilende docenten troostten elkaar.
3. Ben jij nu weer in elkaar geslagen door die gespierde kleuter?

Slide 4 - Question ouverte

Onderwerp
Onderwerp =
wie het doet in de zin, vaak een persoon of ander zelfstandig naamwoord 

Hoe vind ik het onderwerp in de zin?
1. Maak de vraag: wie / wat + rest van de zin? 

Tien 16-jarige studenten besloten een illegaal coronafeest te geven. 

Wie besloten een illegaal coronafeest te geven?
Tien 16-jarige studenten --> onderwerp 

Slide 5 - Diapositive

Onderwerp
Onderwerp =
wie het doet in de zin, vaak een persoon of ander zelfstandig naamwoord 

Hoe vind ik het onderwerp in de zin?
2. Het onderwerp verandert (mee) als je het getal (enk/meerv) van de persoonsvorm verandert. 

De kleine dreumes poepte voor de vijfde keer zijn luier vol. 

De kleine dreumesen poepten voor de vijfde keer hun luiers vol.

De kleine dreumes = onderwerp 

Slide 6 - Diapositive

Noteer de onderwerpen uit onderstaande zinnen:

1. Meerdere meiden uit de klas waren helemaal weg van de nieuwe jongen.
2. Vielen twee pizzabezorgers nu net van hun scooters?
3. De schooldag duurde minstens 3 lesuren te lang.

Slide 7 - Question ouverte

Voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord =
wat er is gebeurd, vorm van het werkwoord
--> de handeling is helemaal afgerond of klaar 
Het begint meestal met een voorvoegsel: ge-, be-, her-, er-, ont- of ver-.

Ik heb diep nagedacht.
De politicus werd de mond gesnoerd
De bejaarde mensen van de hoek zijn verhuisd

Slide 8 - Diapositive

Noteer de voltooide deelwoorden uit onderstaande zinnen:

1. Mijn stagebegeleider werd betrapt tijdens het zoenen met de directrice.
2. Haar opdrachten voor Kindlijn zijn gekopieerd van een tweedejaars.
3. Hebben wij ons studiepunt voor Nederlands semester 1 al gekregen?

Slide 9 - Question ouverte

Nog vragen?
Ga oefenen via Studiemeter:
Starttaal Online --> 3F --> Taalverzorging --> Grammatica 

Is er behoefte aan de uitleg van lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp?
Zo ja, wanneer? 

Slide 10 - Diapositive