NWG

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

Lezen 

10 minuten in stilte

Het naamwoordelijk gezegde

Je leert:

* Wat een naamwoordelijk gezegde is.

* Wat het verschil is tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde.

* Hoe je het naamwoordelijk gezegde in een zin herkent.

Het naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Het werkwoordelijk gezegde zegt iets over wat iemand doet

Naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijke gezegde

Koppelwerkwoorden 

- Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is.

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 

   naamwoordelijk gezegde.

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden.

Koppelwerkwoord (kww)

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven

blijken - lijken - schijnen

heten - dunken - voorkomen

Koppelwerkwoord

Koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand

- Hij is vandaag verdrietig-> is KWW

- Hij is vandaag naar school gegaan -> is HWW

Koppelwerkwoorden (kww)

De belangrijkste koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven

De koppelwerkwoorden in de zin kan je vervangen door een ander koppelwerkwoord? Dat is een ng!

Ik / ben-word-blijf / docent op de Dalton.

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?

1. Hij is ziek vandaag.
2. Hij gaat naar het ziekenhuis.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn mobiel is kapot.

1. Mijn mobiel
2. is
3. is kapot
4. kapot

Bij een naamwoordelijk gezegde...

1. ...is het onderwerp iets.
2. ...doet het onderwerp iets.

In een naamwoordelijk gezegde......

1. zit soms een lijdend voorwerp
2. nooit een lijdend voorwerp
3. altijd een lijdend voorwerp
4. ik pas

Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...

1. Zelfstandig werkwoord
2. Koppelwerkwoord

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?

1. Ik ben voetballer.
2. Ik ben aan het voetballen.

Welke zinnen hebben een naamwoordelijk gezegde?

1. De kapper knipt het haar.
2. De kapper wordt ongeduldig.
3. Het meisje is bang.
4. Het meisje loopt weg.

Hij is gisteren ziek geweest.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?

1. is
2. geweest
3. is geweest
4. is ziek geweest

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn zusje wil schrijfster worden.

1. wil
2. wil worden
3. wil schrijfster worden

Wat is een voorbeeld van een zin met een naamwoordelijk gezegde?

1. De hond rent hard.
2. Ik heb gisteren gefietst.
3. Mijn moeder is lerares.
4. De bloemen ruiken lekker.

In welke zin zie je een naamwoordelijk gezegde?

1. Ik snap er helemaal niks van.
2. Ik zou wel wat slimmer willen zijn.
3. Ik heb geen zin om op te letten.
4. Ik leer hier heel veel van.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn vriend wordt leraar.

1. Wordt
2. Leraar
3. Mijn vriend
4. Wordt leraar

Wat is hier het naamwoordelijk gezegde:
Timo wordt tennisser.

1. Timo
2. wordt
3. tennisser
4. wordt tennisser

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?

1. Hij heeft gegeten.
2. Hij heeft een zusje gekregen.
3. Hij gaat morgen werken.
4. Hij is een vrolijke Frans.

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Haar broer lijkt heel aardig.

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Peter is later huisarts geworden

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Peter heeft gisteren zijn huiswerk niet gemaakt.

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Die repetitie voor Engels was wel erg moeilijk!

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Haar broer schijnt met een zaklamp

Oefenen

- WWG en NWG (oefenboek blz 102-103)

- Grammaticaboekje

Nabespreking

- Wat is een naamwoordelijk gezegde?

- Hoe vind je het?

- Wat is een koppelwerkwoord?