H2.2 Het slachtoffer

H2.2 Levensverschijnselen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

H2.2 Levensverschijnselen

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Leerdoelen paragraaf 2.2
Aan het einde van de paragraaf kan jij:
- Je kunt onderscheid maken tussen levend, dood en levenloos 
- je kunt de levensverschijnselen noemen en omschrijven 
- je kunt beschrijven wat een organisme is 
- je kent de stappen van een onderzoeksplan

Slide 3 - Diapositive

levend, dood en levenloos 
organisme: Een levend wezen (zoals jij!)
Levend: Een levend organisme vertoont de 7 levensverschijnselen 
Dood: Een Dood organisme vertoont de 7 levensverschijnselen niet meer. 
levenloos: Dit noemen wij geen organisme, dit is een object dat nooit geleefd heeft. Denk bijvoorbeeld aan een steen. 


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

levend, Dood en Levenloos
Een levend wezen noemen wij in de biologie ook wel een organisme. 
organismen zijn meestal levend. je kan een levend organisme herkennen aan de 7 levenskenmerken. 
als een levend organisme niet meer voldoet aan de 7 levenskenmerken, is het organisme dood.
Er is ook een levenloze natuur. Dit is de natuur die nooit geleefd heeft. Denk bijvoorbeeld aan een steen, of aan water.

Slide 6 - Diapositive

De 7 levensverschijnselen 
Wat zijn die 7 levensverschijnselen eigenlijk? 
1. Waarnemen: Dit doe je met je zintuigen. Hierdoor merk je op wat er in je omgeving gebeurt. Dit doe je door te zien, horen, ruiken, voelen en proeven.
2. Bewegen: Elk levend organisme beweegt. Dit doen jullie ook elke dag. 

Slide 7 - Diapositive

De 7 levensverschijnselen 
3. Groeien en ontwikkelen: Tijdens de groei wordt een organisme groter en zwaarder, tijdens de ontwikkeling verandert de vorm van een organisme. 
4. Voortplanting: Door voort te planten zorgen organismen voor nieuwe organismen. Dit kan op veel verschillende manieren. 
5. Voeden: Elk organisme moet stoffen binnen krijgen. Deze stoffen zitten in eten. Dit is nodig voor bijvoorbeeld de groei. 

Slide 8 - Diapositive

De 7 levensverschijnselen 
6. Ademhalen: Organismen hebben zuurstof nodig. Dit krijgen ze binnen door adem te halen. Mensen ademen bijvoorbeeld 16x per minuut. 
7. Uitscheiding: Uitscheiding is het verwijderen van giftige of overbodige stoffen uit het lichaam. Dit doe je bijvoorbeeld als je gaat plassen, poepen of zweten. 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Leerdoelen paragraaf 2.2
- Je kunt onderscheid maken tussen levend, dood en levenloos 
- je kunt de levensverschijnselen noemen en omschrijven 
- je kunt beschrijven wat een organisme is 

Slide 11 - Diapositive

Is dit organisme dood, levend of levenloos?
A
Dood
B
Levend
C
Levenloos

Slide 12 - Quiz

Benoem de 7 levenskenmerken

Slide 13 - Question ouverte

Hoe weten biologen of een organisme dood is?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is een organisme?
A
Een levend wezen
B
Een plant
C
Een hond
D
Een schimmel

Slide 15 - Quiz

Wat is een organisme?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is dit object?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 17 - Quiz

Dit organisme is?
A
Dood
B
levend
C
levenloos

Slide 18 - Quiz

Hoe herken ik of een organisme leeft?
Door te kijken naar de......
A
ademhaling
B
kleur
C
voeding
D
7 levenskenmerken

Slide 19 - Quiz