den 22. September: Schreibdossier: Grammatik

herzlich Willkommen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

herzlich Willkommen

Slide 1 - Diapositive

Programm
  • Hausaufgaben besprechen
  • Präpositionen 
  • an die Arbeit

Slide 2 - Diapositive

Hausaufgaben besprechen
  • S. 38: Aufgabe 3 + 4
  • lernen: Wörter K. 1: S. 56 + 57: eigene Planung

Slide 3 - Diapositive

1. Was bedeutet: verhaltenstherapeutin
A
verhoudingstherapie
B
gedragstherapeute
C
verhoudingtherapeut

Slide 4 - Quiz

2. Was bedeutet: Absatz?
A
zin
B
woord
C
alinea
D
afzet

Slide 5 - Quiz

3. Wieviele Gründe für ein gestörtes Vertrauen werden im ersten Abatz genannt? Was bedeutet: Gründe?
A
grond
B
gradaties
C
redenen
D
gras

Slide 6 - Quiz

sowohl ....... auch (Z. 15, 16) bedeutet:
A
zolang ....bij
B
zoals ...... ook
C
wel....... voor
D
zowel ...... ook

Slide 7 - Quiz

Ich zeige dir meine Hausaufgaben. zeigen bedeutet:
A
laat overschrijven
B
laat zien
C
laat controleren
D
laat bepalen

Slide 8 - Quiz

für das Vertrauen in einer Beziehung.
Beziehung bedeutet:
A
verhouding
B
betrekking
C
bezeren
D
bezegening

Slide 9 - Quiz

Erklärung bedeutet:
A
uitleg
B
klaar maken
C
conclusie
D
toevoeging

Slide 10 - Quiz

Präpositionen
  • Einführung: S. 41 + 42 + 388
  • Was wisst ihr schon?
  • an die Arbeit: machen: Aufgabe: 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 

Slide 11 - Diapositive

Kijk op blz. 41: welke 2 vormen van het persoonlijk voornaamwoord 'ich'staan op de plaatjes?

Slide 12 - Question ouverte

Präpositionen
4. Fall

Slide 13 - Carte mentale

präpositionen 3. Fall

Slide 14 - Carte mentale

Hoe vertaal ik naar in de zin?
1. Peter geht .......... mir.
A
zu
B
nach
C
bei
D
vor

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal ik naar in de zin?
2. ik komme ....... Hause
A
nach
B
zu
C
bei
D
von

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal ik naar in de zin?
ich fahre ........... Deutschland.
A
zu
B
unten
C
vor
D
nach

Slide 17 - Quiz

Hoe vertaal ik 'naar' in de zin?

Ich fahre ......... Norden.
A
zu
B
bei
C
nach
D
vor

Slide 18 - Quiz

Hausaufgaben
  • lernen Wörter K. 1(eigene Planung
  • machen: Aufgabe 8 

Slide 19 - Diapositive