Blok 3, week 3, les 4

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Herhalen werkwoordsvormen, persoonsvorm vt en tt

Klankveranderende

werkwoorden

Bij klankveranderende werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.

Verleden tijd

klankveranderende werkwoorden

In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt

In het meervoud:
schrijf op zoals het klinkt

Regel

Leer de regels uit je hoofd.

Worden

Lopen

Voorbeelden:
kopen : ik koop - ik kocht
lopen : ik loop - ik liep
geven : wij geven - wij gaven
kruipen : zij kruipen - zij kropen

Klankvaste werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.

Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Vervoegen verleden tijd

Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't kofschip

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 

dan +te(n).

Zo niet, dan +de(n).

bakken -> bakte

werken -> werkte

antwoorden -> antwoordde

durven -> durfde

Hoe vind ik de stam van een werkwoord zoals het werkwoord wachten?

Lesdoel

Aan het einde van deze les kan je:

werkwoorden in verleden en tegenwoordige tijd goed schrijven.

Gisteren ___ de damwedstrijd..

VT : starten

1. starte
2. startte
3. starten
4. startten

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT : sjouwen

1. sjouwde
2. sjouwdde
3. sjouwden
4. sjouwdden

v.t. melden, welke is goed?

1. hij meldde
2. hij melde
3. hij meldden
4. hij melden

De stam van branden is...

1. brandt
2. brant
3. brand
4. brandd

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
vt: krabben

1. krab
2. krabde
3. krabden
4. krabte

In een bejaardenhuis ___ de bewoners veel.
Vt: rusten

1. rustten
2. rustte
3. ruste
4. rusde

Dat meisje ___ de hele tijd.
vt: praten

1. praat
2. praatte
3. praatten
4. praatde

De leraar ___ zijn leerlingen.
Vt: onderschatten

1. onderschat
2. onderschatde
3. onderschatte
4. onderschatten

Stefano repareerde alle computers in de klas.

1. tt
2. vt

Werkwoord: leven

Vroeger .......... grote gezinnen in hele kleine huizen.

VT

Werkwoord: juichen

De voetballer .......... na het maken van een doelpunt.

VT

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau.

1. verrasten
2. verraste
3. verrastten
4. verrasden

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.

VT

1. land
2. landt
3. lande
4. landde

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.

1. verhuis
2. verhuiste
3. verhuist
4. verhuisde

Spelling

Blok 3, week 4, les 4

Je maakt opdracht 1, 2 en 3. 

Kijk je werk goed na!

Klaar? Opdracht 4