Naamvallen 1, 3, 4 Kapitel 2

Naamvallen
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Naamvallen

Slide 1 - Diapositive

persoonlijke voornaamwoorden

vervangen een zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Diapositive

persoonlijke vnw

Slide 3 - Carte mentale

Er zijn vier naamvallen:
1e naamval is het onderwerp van de zin.


3e naamval is het meewerkend voorwerp 
                                                              (aan/voor wie)

4e naamval is het lijdend voorwerp van de zin. 
                                                                 (wie/wat)  
Hoe vind je het onderwerp?
Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Voorbeeldzin met persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Diapositive

Eerste naamval 
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Diapositive

jij

Slide 6 - Question ouverte

hij

Slide 7 - Question ouverte

zij (meervoud)

Slide 8 - Question ouverte

Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.
A
er
B
sie
C
es

Slide 9 - Quiz

wij

Slide 10 - Question ouverte

Wie viel kostet dieses Sofa? ....... ist sehr alt.
A
er
B
sie
C
es

Slide 11 - Quiz

Peter und Hans sind Freunde, ............. kennen sich schon 10 Jahre.
A
wir
B
ihr
C
sie

Slide 12 - Quiz

het

Slide 13 - Question ouverte

ik

Slide 14 - Question ouverte

.............. ist ein Arzt
A
er
B
ihn

Slide 15 - Quiz

zij (enkelvoud)

Slide 16 - Question ouverte

u

Slide 17 - Question ouverte

Warum lachst ..... so wenig?
A
du
B
dich

Slide 18 - Quiz

jullie

Slide 19 - Question ouverte

Habt ....... (jullie) Spaß gehabt?

Slide 20 - Question ouverte

Vierde naamval 

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Diapositive



Het lijdend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 22 - Quiz

Ich sehe ... nicht (jou)
A
dir
B
du
C
dich
D
er

Slide 23 - Quiz

es
vierde naamval is .....

Slide 24 - Question ouverte

ihr
vierde naamval is .....

Slide 25 - Question ouverte

Wo ist das Buch?
Ich sehe ......... (het) nirgendwo.

Slide 26 - Question ouverte

Soll ich ........ (hem) nach Hause bringen?

Slide 27 - Question ouverte

wir
vierde naamval is ......

Slide 28 - Question ouverte

sie (meervoud)
vierde naamval is .......

Slide 29 - Question ouverte

ich
vierde naamval is ......

Slide 30 - Question ouverte

Wir geben ... noch Zeit (jullie).
A
ihr
B
euch (3e nv)
C
euch (4e nv)
D
ihnen

Slide 31 - Quiz

er
vierde naamval is ......

Slide 32 - Question ouverte

du
vierde naamval is ......

Slide 33 - Question ouverte

sie (enkelvoud)
vierde naamval is .....

Slide 34 - Question ouverte

Die Mutter hat ........ (zij) schon dreimal angerufen.

Slide 35 - Question ouverte

Derde naamval

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive



Het meewerkend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 39 - Quiz

Sie (u) →
derde naamval is ....

Slide 40 - Question ouverte

ihr→
derde naamval is ....

Slide 41 - Question ouverte

er →
derde naamval is ....

Slide 42 - Question ouverte

du →
derde naamval is ....

Slide 43 - Question ouverte

sie (meervoud) →
derde naamval is ....

Slide 44 - Question ouverte

es →
derde naamval is ....

Slide 45 - Question ouverte

wir →
derde naamval is

Slide 46 - Question ouverte

Slide 47 - Vidéo

Hat Martin Anja eingeladen (uitgenodigd)?
Ja, .......... hat ............. eingeladen.

Slide 48 - Question ouverte