HNE Duits H2 Kapitel 4, les 6

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Herzlich Willkommen 

im Deutschunterricht

Donnerstag 23. März - 2023

Woche 12 - Frühling

Was machen wir heute?

*überprüfen Hausaufgaben Übung 6+7

*Grammatik

*Hausaufgaben

Also was haben wir bis jetzt gelernt?

1. je weet dat er een der-Gruppe is en een ein-Gruppe is
2. bij de der-Gruppe horen woorden als dies-, jed-, welch- en worden dus op dezelfde manier vervoegd
3. bij de ein-Gruppe horen kein en alle bezittelijk voornaamwoorden en worden dus op dezelfde manier vervoegd

neem nu je Spickzettel bij de hand

wat is de 1e naamval van
jullie schrift (o)

1. euer Heft
2. eueres Heft
3. eure Heft
4. eures Heft

wat is de 4e naamval van
welke man (m)

1. welcher Mann
2. welch Mann
3. welches Mann
4. Welchen Mann

wat is de 1e naamval van
dit huis (o)

1. dies Haus
2. dieses Haus
3. dieser Haus
4. diesen Haus

wat is de 4e naamval van
mijn vrouw (v)

1. meine Frau
2. meiner Frau
3. mein Frau
4. meinen Frau

wat is de 3e naamval van
zijn kind (o)

1. sein Kind
2. seinen Kind
3. seinem Kind
4. sein Kind

wat is de 4e naamval van
ieder huis (o)

1. jed Haus
2. jeder Haus
3. jedes Haus
4. jeden Haus

wat is de 3e naamval van
onze vaders (mv)

1. unseren Väter
2. unseren Vätern
3. unsere Väter
4. unserer Väter

Also was haben wir bis jetzt gelernt?

Om te achterhalen of je de 1e, 3e of 4e naamval moet gebruiken zijn er 2 mogelijkheden

1) welke functie heeft het zinsdeel >>> ONTLEDEN

(hoe zat dat ook alweer?) >>>

2) zit er een voorzetsel met een vaste naamval in de zin?

1e naamval

3e naamval

4e naamval

onderwerp

meewerkend voorwerp

lijdend voorwerp

wie/wat  + gezegde?

wie/wat  + gezegde + o

aan/voor wie/wat  + gezegde + o + lv

Wat moet er op deze plek:
Ich kaufe ......... Kuchen (m, een)

1. ein
2. eine
3. keine
4. einen

Wat moet er op deze plek:
Ich lese .... Buch (o, jouw)

1. dein
2. deines
3. deiner
4. deinem

Wat moet er op deze plek:
Der Mann kauft .... Hund (deze)

1. dies
2. dieser
3. diesen
4. diesem

Maak de zin compleet
Anita schenkt d... Kinder (mv) kein... Bananen (mv).

NEU dieses Kapitels

PRÄPOSITIONEN (S. 13) + PERSONAL PRONOMEN (S. 21)

DOFEGUB
(Hinweis: Präpositionen)

Nenne ein deutsches Personalpronomen

een voorzetsel kan dus ook de vervoeging van een lidwoord of (vragend/bepalend etc) voornaamwoord bepalen

Persoonlijk voornaamwoorden 1e en 4e

	ik	jij	hij	zij	het	wij	jullie	zij	u
1e	ich	du	er	sie	es	wir	ihr	sie	Sie
4e	mich	dich	ihn	sie	es	uns	euch	sie	Sie
	mij	jou	hem	haar	het	ons	jullie	hun/hen	u

Vervang het onderwerp met het pers. vnw in de 1e naamval:
Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.

1. er
2. sie
3. es

............... (ik) komme um 12 Uhr.

Ich sehe ....... (hem) jeden Tag.

1. er
2. ihn

Ich kaufe ein Geschenk für ... (jullie)

1. euch
2. ihr
3. ihr
4. sie

Zij willen ons zien.
Sie möchten ... sehen

Wo ist Mario? Das Team spielt heute ohne ... (hem)

du

ich

er

sie

es

wir

ihr

sie/Sie

dich

mich

ihn

es

sie

uns

sie/Sie

euch

Hausaufgaben

Übung 9