Deze gebruik je als je niet elke keer hetzelfde woord wilt gebruiken. Je verwijst dan (bijna) altijd naar iets wat
eerder in de zin is genoemd.
Voorbeeld: Mijn moeder was haar fietssleutel kwijt. Ze was naar de bakker gegaan en heeft hem daar laten liggen.
Je vindt het woord waarnaar verwezen wordt door
een van de vragen wie, wat, waar of welke te
stellen.
- Wie is naar de bakker gegaan?
-> Mijn moeder
- Wie/wat heeft ze daar laten liggen?
-> de fietssleutel