15-03-2022 Naamvallen (1e, 3e, 4e)

15-03-2022
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

15-03-2022

Slide 1 - Diapositive

Wat voor zinsdeel is de 1e naamval in het Nederlands?

Slide 2 - Question ouverte

Wat voor zinsdeel is de 3e naamval in het Nederlands?

Slide 3 - Question ouverte

Wat voor zinsdeel is de 4e naamval in het Nederlands?

Slide 4 - Question ouverte

Meerkeuze vragen
Kies de juiste lidwoorden

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn de lidwoorden voor de 1e naamval mannelijk?
A
der/ ein
B
den/ einen
C
dem/ einem
D
das/ ein

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden voor de 4e naamval mannelijk?
A
der/ ein
B
den/ einen
C
dem/ einem
D
das/ ein

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden voor de 3e naamval onzijdig?
A
der/ ein
B
den/ einen
C
dem/ einem
D
das/ ein

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden voor de 4e naamval vrouwelijk?
A
die/ (k)eine
B
den/ (k)einen
C
der/ (k)einer
D
dem/ (k)einem

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de lidwoorden voor de 4e naamval meervoud?
A
die/ (k)eine
B
den/ (k)einen
C
der/ (k)einer
D
dem/ (k)einem

Slide 10 - Quiz

Sleepvraag
Sleep de voorzetsels naar de juiste naamval

Slide 11 - Diapositive

3e naamval
4e naamval
aus
bis
für
entlang
bei
gegenüber
mit
ohne

Slide 12 - Question de remorquage

Stappenplan:
1. Staat er een voorzetsel in de zin?
3e naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
4e naamval: bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
2. Is het zinsdeel ow (1e), lv (4e) of mw (3e)?
3. Is het zinsdeel m, v, o of mv?
4. Hoort het bij de der of ein groep?
5. Kijk in het schema

Slide 13 - Diapositive

der-groep
M
V
O
MV
1e
der
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +n
4e
den
die
das
die

Slide 14 - Diapositive

ein-groep
M
V
O
MV
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +n
4e
einen
eine
ein
keine

Slide 15 - Diapositive

Open vragen
Vul de juiste lidwoorden in.
LET OP! Schrijf het hele lidwoord op.
Voorbeeld: D___ Mann isst eine Banane.
Antwoord: der

Slide 16 - Diapositive

Die Mutter kocht d___ Kindern (mv) eine Suppe.

Slide 17 - Question ouverte

Der Kellner bringt den Gästen ein___ Cocktail (m).

Slide 18 - Question ouverte

D___ Oma (v) will uns einen Kuchen backen.

Slide 19 - Question ouverte

Der Vater grillt d___ Familie (v) ein saftiges Steal.

Slide 20 - Question ouverte

Ich spiele mit d___ Hund (m) im Garten.

Slide 21 - Question ouverte

Der Opa schenkt d___ Enkeltochter (v) einen Ball.

Slide 22 - Question ouverte

Die Katze bring uns ein___ Maus (v).

Slide 23 - Question ouverte

Mein Opa liest jeden Abend ein__ Buch (o).

Slide 24 - Question ouverte