NN6 BK1 Hoofdstuk 3 Taalverzorging

Onderwerp van de zin
We herhalen hoe je het zinsdeel ONDERWERP kunt vinden.

Als je weet wat het onderwerp van de zin is,
weet je wie of wat in de zin de hoofdrol speelt. 

Dat is belangrijk voor het begrijpen van de zin.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Onderwerp van de zin
We herhalen hoe je het zinsdeel ONDERWERP kunt vinden.

Als je weet wat het onderwerp van de zin is,
weet je wie of wat in de zin de hoofdrol speelt. 

Dat is belangrijk voor het begrijpen van de zin.

Slide 1 - Diapositive

Wie skiet hier?

Slide 2 - Carte mentale

Wie duwt op het plaatje?
A
Het blauwe poppetje met een boek.
B
Het groene poppetje bij de deur.
C
Het groene poppetje met een gewicht.

Slide 3 - Quiz

Wat stuitert?

Slide 4 - Carte mentale

Noteer de regel voor het vinden van het 
ONDERWERP



Wie skiet? Koning Willem-Alexander skiet.
Wie duwt? Het rare groene mannetje duwt.     Het onderwerp is een zinsdeel!

Persoonsvorm is het werkwoord dat bij het onderwerp hoort.
Je vindt de pv met vraagproef (Duwt hij?) of tijdsproef (Hij duwt. Hij duwde.)


Het onderwerp is het antwoord op de vraag:
WIE /WAT + pv ...? [vul persoonsvorm in]

Slide 5 - Diapositive

Heb jij een vraag over het vinden van
ONDERWERP?
Schrijf 'm dan hier.

Slide 6 - Question ouverte

IK-vorm van het werkwoord
We herhalen hoe je de ik-vorm van het werkwoord maakt.


Als je weet hoe je de ik-vorm moet schrijven, 
kun je ook andere vormen beter leren spellen. 

Slide 7 - Diapositive

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
FLUITEN?
A
Ik fluit
B
Ik floot
C
Ik fluitte
D
Ik fluit

Slide 8 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
WORDEN?
A
Ik wordt
B
Ik wordd
C
Ik worde
D
Ik word

Slide 9 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
SPELEN?

A
Ik spel
B
Ik spell
C
Ik speelt
D
Ik speel

Slide 10 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
BELOVEN?

A
Ik beloov
B
Ik beloof
C
Ik belof
D
Ik belov

Slide 11 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
REIZEN?

A
Ik reiz
B
Ik reist
C
Ik reis
D
Ik reizt

Slide 12 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
BUKKEN?

A
Ik buk
B
Ik bukk
C
Ik bukt
D
Ik buuk

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je de ik-vorm van een werkwoord?
Stap 1. Wat is het hele werkwoord? b.v. worden
Stap 2. Haal de 'en' van het hele werkwoord: dus worden

Lees wat er nu staat en controleer of je wat moet veranderen = 
 
1: Verdubbel de klinker bij een lange klank. bv. lopen = loop
2: Haal de eindmedeklinker weg bij korte klank bv. bukken = bukk
3: Verander de laatste letter van V => F  en Z => S
     bv. beloven = beloof en reizen = reis 

Slide 14 - Diapositive

Heb jij een vraag over de
IK-VORM?
Schrijf 'm dan hier.

Slide 15 - Question ouverte

Gekke werkwoorden 
Er zijn gekke werkwoorden in iedere taal. Die zijn onregelmatig.
Je gebruikt ze iedere dag, dus je kent ze al.

Vandaag leer je hoe ze eruit zien.

zijn-hebben- willen-kunnen-zullen


Slide 16 - Diapositive

Wie heeft dit rijtje uit z'n hoofd moeten leren bij Engels?

I am, you are, we are..
I did, you did, we did...
A
Ik heb dit uit mijn hoofd moeten leren.
B
Ik heb dit niet uit mijn hoofd moeten leren.

Slide 17 - Quiz

En zo is het ook met Nederlands..
In het Nederlands zijn deze werkwoorden ook te leren.

Je kent ze vast al!

Slide 18 - Diapositive

VASTE REGEL

SPELEN            BUKKEN
tegenwoordige tijd
Ik speel            Ik buk
Jij speelt          Jij bukt
Wij spelen       Wij bukken
verleden tijd
Ik/hij speelde  Ik /hij bukte
Wij speelden   Wij speelden

GEEN VASTE REGEL

 ZIJN               HEBBEN
tegenwoordige tijd
Ik ben            Ik heb
Jij bent          Jij hebt
Wij zijn          Wij hebben
verleden tijd
Ik/hij was       Ik /hij had
Wij waren     Wij hadden

Slide 19 - Diapositive

willen-kunnen-zullen


We spelen een Kahoot om de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd te oefenen.

Slide 20 - Diapositive

Wat wil je nog weten over de
GEKKE WERKWOORDEN
Schrijf het hier!

Slide 21 - Question ouverte