2324 argumentatie examenbundel

Een stelling kan:
1. Negatief geformuleerd zijn;
2. Positief geformuleerd zijn;
3. Gebaseerd zijn op twijfel.
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Een stelling kan:
1. Negatief geformuleerd zijn;
2. Positief geformuleerd zijn;
3. Gebaseerd zijn op twijfel.

Slide 1 - Diapositive

Noem de 2 soorten argumentatie.

Slide 2 - Question ouverte

Noem minimaal 3 verschillende soorten argumenten.

Slide 3 - Question ouverte

Argumentatieschema
Het geheel van argumenten en standpunt wordt een argumentatie genoemd. De aard van het verband tussen argument(en) en standpunt noemen we argumentatieschema.

Slide 4 - Diapositive

Welk argumentatieschema wordt gebruikt in de volgende argumentatie?

Slide 5 - Diapositive

Hoe kun je nou denken dat je een goed cijfer gaat halen? Je bent gisteren pas begonnen met leren.
A
Autoriteit
B
Oorzaak-gevolg
C
Voordelen-nadelen
D
Voorbeeld

Slide 6 - Quiz

Ik denk dat hij zich nauwelijks betrokken voelt bij het bedrijf en zijn collega's. Zo heeft hij zich gisteren ziek gemeld, terwijl hij 's middags wel in de sportschool was.
A
Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
B
Argumentatie op basis van voor- en/of nadelen
C
Argumentatie op basis van autoriteit
D
Argumentatie op basis van voorbeelden

Slide 7 - Quiz

Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is vegetariër.
A
Voordelen-nadelen
B
Vergelijking
C
Kenmerk-eigenschap
D
Oorzaak-gevolg

Slide 8 - Quiz

Soorten argumentatie
Enkelvoudig
Nevenschikkend
Onderschikkend

Slide 9 - Diapositive

Aanvaardheid van argumentatie
a. Beoordeel de bron
b. Beoordeel de controleerbaarheid van de feiten
c. Beoordeel de aanvaardbaarheid van de waardering

Slide 10 - Diapositive

Kijk het filmpje
Beoordeel de argumentatie aan de hand van blz. 57 en 58.

Slide 11 - Diapositive

DROGREDEN

Hoe argumentatie ook totaal fout kan gaan 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Slide 14 - Diapositive

Overdrijving
- overdrijven van de voor- en nadelen
- drogreden van het hellend vlak

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Welke drogreden werd door Prem gebruikt?
A
Verkeerde vergelijking
B
Bespelen van het publiek
C
Persoonlijke aanval
D
Onjuist beroep op autoriteit

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Vidéo

Welke drogreden gebruikt Gordon hier, naast de persoonlijke aanval?
A
Bespelen van het publiek
B
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
C
Overhaaste generalisatie
D
Cirkelredenering

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Vidéo

Welke drogreden gebruikt Arjen Lubach hier?
A
Persoonlijke aanval
B
Ontduiken van bewijslast
C
Vertekenen van het standpunt
D
Overhaaste generalisatie

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Vidéo

Welke drogreden gebruikt Johan Derksen hier?
A
Verkeerde vergelijking
B
Vertekenen van het standpunt
C
Persoonlijke aanval
D
Cirkelredenering

Slide 24 - Quiz