Werkwoordspelling

• Spelling
• MBO

Werkwoordspelling

Waar gaat het mis bij dit bord?

Tegenwoordige tijd

Hij/Zij/Jij/Het                                       Stam + t

Stam is:                                        Hele werkwoord -en

Stampen 

Korte klank en dubbele medeklinker?

Ééntje weglaten

Hakken

 

Wat is de stam van rennen?

1. renn
2. ren
3. renne
4. reen

Wat is de stam van blozen?

1. blos
2. bloos
3. blooz
4. bloz

Wat is de stam van sterven?

1. sterf
2. sterven
3. sterv
4. stervt

Wat is de stam van graven?

Wat is de stam van erven?

Jan (reizen) naar Autstralië.

Vul de goede vervoeging in de tegenwoordige tijd.

reizen of erven

Hij/zij/jij/het       stam + t

Maar de z wordt een s 

v wordt een f

De man (betreden) zijn huis.

De jongen (boffen) met de zak snoep die hij kreeg. [Vul de verleden tijd in]

Verleden tijd

Enkelvoud                       stam    +    -te of -de

Meervoud                       stam  +    -ten of -den

Eindigt de stam op 't x-kofschip? -> -te/-ten

De mannen (stelen) het goud. [verleden tijd]

Gisteren hebben we het gras (maaien). [voltooid deelwoord]

Voltooid deelwoord

ge- ver- her- ont-       +        stam       +      t / d

Eindigt de stam op 't x-kofschip? -> laatste letter is een t

De zoon was weer met zijn ouders (herenigen). [voltooid deelwoord]

Het kind heeft nog nooit met het vliegtuig (reizen).