Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
wollen/wissen/möchten
Tegenwoordige tijd
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen
In deze les leer je de vertalingen van wollen/wissen/möchten
én
Je leert de werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.
Slide 2 - Diapositive
Betekenis
Wat betekenen de werkwoorden?
- wollen = willen --> "Ik wil naar huis."
- wissen = weten --> "Ik weet het antwoord niet."
- möchten = zou graag willen --> "Ik zou graag een cola willen."
Slide 3 - Diapositive
Wat is er anders bij "wollen"?
zwak werkwoord: werkwoord 'wollen':
ich wohn e ich will -
du wohn st du will st
er/sie/es wohn t er/sie/es will -
wir wohn en wir woll en
ihr wohn t ihr woll t
sie/Sie wohn en sie/Sie woll en
Slide 4 - Diapositive
Wat is er anders bij "wissen"
zwak werkwoord: werkwoord 'wissen':
ich wohn e ich weiß-
du wohn st du weiß t
er/sie/es wohn t er/sie/es weiß -
wir wohn en wir wiss en
ihr wohn t ihr wiss t
sie/Sie wohn en sie/Sie wiss en
Slide 5 - Diapositive
Wat is er anders bij "möchten"
zwak werkwoord: werkwoord 'möchten':
ich wohn e ich möcht e
du wohn st du möcht t
er/sie/es wohn t er/sie/es möcht e
wir wohn en wir möcht en
ihr wohn t ihr möcht et
sie/Sie wohn en sie/Sie möcht en
Slide 6 - Diapositive
Vergelijk de stam en de uitgangen
Bij wissen/wollen:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de klinker in de stam wissen --> ich weiß wollen --> ich will
Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang (dus geen "e" of "t"!) en worden op dezelfde manier vervoegd ich weiß, ich will... er weiß, er will
Slide 7 - Diapositive
Vergelijk de uitgangen
Bij möchten:
De stam is overal hetzelfde: namelijk "möcht"
De vorm van ich en er/sie/es is hetzelfde: namelijk möchte
Let op: de stam eindigt op een "t", normaal krijg je bij: du/er,sie,es/ihr een extra "e" voor de uitgang ("t"). Máár bij möchten is dat alleen bij: du en ihr. du möchtest / er,sie,es möchte / ihr möchtet
Slide 8 - Diapositive
Maak nu een paar oefeningen, vertaal: hij wil
A
Er willt
B
Er wollt
C
Er will
D
Er wollen
Slide 9 - Quiz
Vertaal: jij weet
A
du weißst
B
du weißt
C
du weiß
D
du wisst
Slide 10 - Quiz
Vertaal: Piet zou graag willen
A
Piet möchtest
B
Piet möchtet
C
Piet möchte
D
Piet möchten
Slide 11 - Quiz
Kijk nog eens terug naar de lesdoelen:
In deze les leer je de vertalingen van wollen/wissen/möchten
én
Je leert de werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.