Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Overhoren Emil+Grammatik
Grammatica
naamvallen
1 / 44
suivant
Slide 1:
Diapositive
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Cette leçon contient
44 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
60 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Grammatica
naamvallen
Slide 1 - Diapositive
Welk lidwoord hoort in de lege plek:
m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
3.
der
4.
den
das
die
Slide 2 - Question ouverte
Welk lidwoord hoort in de lege plek:
m
v
o
mv
1.
ein
3.
einem
4.
eine
Slide 3 - Question ouverte
m. v. 0. mv
1e
3e
4e
den
den - n
der
dem
dem
der
das
das
die
die
die
die
Slide 4 - Question de remorquage
ein - groep
m
v
o
mv
1e
3e
4e
ein
ein
ein
eine
eine
einem
einem
einen
keine
keine
keinen
einer
Slide 5 - Question de remorquage
ik
zij (ev)
hij
jij
u
jullie
1e
3e
4e
du
er
dich
ihm
euch
ihr
ihn
mir
mich
ihr
dir
Ihnen
euch
Sie
sie
sie
ihr
ich
Sie
Slide 6 - Question de remorquage
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 7 - Quiz
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 8 - Quiz
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 9 - Quiz
timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 4e nv?
Slide 10 - Carte mentale
Voorzetels +4
bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)
Slide 11 - Diapositive
timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 3e nv?
Slide 12 - Carte mentale
Voorzetsels +3
aus (uit) bei (bij) mit (met) nach (naar) seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)
gegenüber (tegenover)
außer (behalve)
Slide 13 - Diapositive
Wat is het verschil tussen de der- groep en de ein- groep
Slide 14 - Carte mentale
Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe
Slide 15 - Quiz
Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm
Slide 16 - Quiz
Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 17 - Quiz
Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 18 - Quiz
Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e
Slide 19 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund
Slide 20 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind
Slide 21 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau
Slide 22 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind
Slide 23 - Quiz
Vul de juiste naamvallen in:
Mein... Frau gibt unser... Kind ein... Buch.
A
Mein Frau, unsem Kind, ein Buch
B
Meine Frau, unserem Kind, ein Buch
C
Meine Frau, unserem Kind, eines Buch
D
Meiner Frau, unser Kind, ein Buch
Slide 24 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn
Slide 25 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?
A
du
B
dich
C
ihr
D
dir
Slide 26 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord het in de 3e naamval is?
A
es
B
ihm
C
mir
D
sie
Slide 27 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer
Slide 28 - Quiz
Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
Sie
Slide 29 - Quiz
Kennst (jij)..... (hem) .....?
A
du - ihn
B
du - ihm
C
dir - ihn
D
dich - ihm
Slide 30 - Quiz
Dies... Männer kaufen ein.... Auto.
A
Diese - einer
B
Diesen - einen
C
Diese - ein
D
Diese - einem
Slide 31 - Quiz
m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
2.
4.
Vul aan:
Slide 32 - Question ouverte
m
v
o
mv
1.
2.
einem
einer
einem
keinen (n)
4.
Vul aan:
Slide 33 - Question ouverte
Übersetze die Sätze ins Deutsch:
Slide 34 - Diapositive
1. Het baasje van de welp gaat met de hond wandelen (hond uitlaten).
Slide 35 - Question ouverte
De vuilnisbakkenras heeft een mand en zit in de mand.
Slide 36 - Question ouverte
Door de wetenschapper is deze zalm leergierig.
Slide 37 - Question ouverte
Deze dierenarts voert mijn kat.
Slide 38 - Question ouverte
Met het voedsel van deze dierenverzorger is jouw mier tegenwoordig verzorgd.
Slide 39 - Question ouverte
Haar ijsbeer doet haar na.
Slide 40 - Question ouverte
Uw kameraad heeft een neus, een poot, een oog en een bek.
Slide 41 - Question ouverte
Welke fokker aait hun giraffe?
Slide 42 - Question ouverte
Deze jager probeert met zijn konijn het proefdier te (zu) voeren.
Slide 43 - Question ouverte
Wir lesen jetzt Kapitel 8.
Slide 44 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Naamvallen expertquiz!
Mars 2023
- Leçon avec
23 diapositives
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Grammatik VWO 4 kap 1 en 2
Février 2022
- Leçon avec
43 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
4T K2 voorzetsels en voornaamwoorden
Décembre 2018
- Leçon avec
19 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Naamvallen expertquiz!
Décembre 2023
- Leçon avec
25 diapositives
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
De 1ste en 4de naamval
Juin 2024
- Leçon avec
35 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Naamvallen herhaling basis (ontleden 1ste, 3de en 4de)
Mai 2022
- Leçon avec
23 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Grammatik VWO 5 kap 1 en 2
Décembre 2021
- Leçon avec
41 diapositives
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
De 1ste en 4de naamval
Octobre 2018
- Leçon avec
25 diapositives
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3