Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Ser en estar: De juiste context
Slide 1 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je de werkwoorden ser en estar in de juiste context gebruiken.
Slide 2 - Diapositive
Deze slide dient als introductie van het leerdoel. Leg uit dat de leerlingen aan het einde van de les de werkwoorden ser en estar correct kunnen gebruiken.
Wat weet je al over de werkwoorden ser en estar?
Slide 3 - Carte mentale
Cet élément n'a pas d'instructions
Wat zijn ser en estar?
Ser en estar zijn twee werkwoorden in het Spaans die beide 'zijn' betekenen, maar in verschillende contexten worden gebruikt.
Slide 4 - Diapositive
Leg kort uit dat ser en estar beide 'zijn' betekenen, maar in verschillende contexten worden gebruikt.
Ser
Ser wordt gebruikt om te praten over eigenschappen, nationaliteit, beroepen, tijd en de oorsprong.
Slide 5 - Diapositive
Beschrijf de verschillende situaties waarin ser wordt gebruikt. Geef voorbeelden en maak gebruik van afbeeldingen om de betekenis te verduidelijken.
Estar
Estar wordt gebruikt om te praten over locatie, stemming, tijdelijke toestand en acties.
Slide 6 - Diapositive
Beschrijf de verschillende situaties waarin estar wordt gebruikt. Geef voorbeelden en maak gebruik van afbeeldingen om de betekenis te verduidelijken.
Oefening: Ser of estar?
Vul de juiste vorm van ser of estar in de zinnen in.
Slide 7 - Diapositive
Geef de leerlingen een oefening waarbij ze de juiste vorm van ser of estar in de zinnen moeten invullen. Bespreek de antwoorden na afloop.
Voorbeeldzinnen
Bekijk de volgende voorbeeldzinnen en bepaal of ser of estar moet worden gebruikt.
Slide 8 - Diapositive
Laat de leerlingen zelfstandig of in groepjes de voorbeeldzinnen bekijken en bepalen of ser of estar moet worden gebruikt. Bespreek de antwoorden na afloop.
Context bepalen
Lees de zin en bepaal in welke context ser of estar moet worden gebruikt.
Slide 9 - Diapositive
Geef de leerlingen zinnen waarin ser of estar moet worden gebruikt en laat ze bepalen in welke context het werkwoord moet worden gebruikt. Bespreek de antwoorden na afloop.
Herhaling
Laten we de verschillende contexten waarin ser en estar worden gebruikt nog eens herhalen.
Slide 10 - Diapositive
Herhaal kort de verschillende contexten waarin ser en estar worden gebruikt. Vraag de leerlingen om zelf voorbeelden te geven.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 11 - Question ouverte
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 12 - Question ouverte
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 13 - Question ouverte
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.