1.2 Hoe rijk voel je je?

Hoera, we mogen weer....
we mogen weer naar school
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoera, we mogen weer....
we mogen weer naar school

Slide 1 - Diapositive

Begin les
  1. Binnenkomen – rustig, niet rennen of drukken 
  2. Aan tafel gaan zitten 
  3. Spullen op tafel –  boek, I-pad en rekenmachine
  4. Mobiel in je kluis.
  5. Tas op de grond 
  6. Aandacht bij de docent – stil, met gezicht naar docent 

Slide 2 - Diapositive

Klas 4
Hoofdstuk 1 Verdien je genoeg?
1.2 Hoe rijk voel je je?

Slide 3 - Diapositive

Herhaling lesdoelen 1.1
  • Welke behoeften heb je?
  • Wat betekent 'schaarste' bij economie?
  • Hoe word jij beïnvloed bij de keuzes die je maakt?
  • de zes P's van de marketingmix

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Marketingmix
Een bedrijf kan verschillende marketinginstrumenten of P’s gebruiken. De manier waarop een bedrijf meerdere P’s tegelijk gebruikt, noem je de marketingmix:
  • Productbeleid
  • Prijsbeleid
  • Plaatsbeleid
  • Promotiebeleid
  • Personeelsbeleid
  • Presentatiebeleid

Slide 7 - Diapositive

Lesdoelen 1.2
  • Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?
  • Hoe kan de welvaart toenemen?
  • Hoe kun jij de verdeling van inkomens uit een grafiek aflezen?

Slide 8 - Diapositive

Welvaart & welzijn

Welvaart
In hoeverre je met je middelen (tijd en geld) in je behoeften kunt voorzien.

Iemand die erg rijk is heeft een hoge welvaart. Hij kan veel meer in zijn behoeften voorzien dan iemand die arm is.
Welzijn
Hoe gelukkig en tevreden ben je met je leven?
Toename welvaart
1. Kopen van goederen & diensten
2. Zelfvoorziening
3. Collectieve voorzieningen

Slide 9 - Diapositive

0

Slide 10 - Vidéo

Slide 11 - Vidéo

Welvaart
BBP per hoofd =
gemiddeld inkomen per inwoner per jaar

Slide 12 - Diapositive

Inkomensvormen






  • Inkomen uit arbeid + bezit  → wel tegenprestatie
  • Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag

Slide 13 - Diapositive

Inkomensverschillen
Inkomensverschillen
Inkomensverschillen kunnen onstaan door een verschil in o.a.:
Leeftijd
Ervaring
Verantwoordelijkheden 
Zwaarte van het beroep
Opleiding 
On- of regelmatige uren
Modaal inkomen
Het meest voorkomende inkomen (NIET het gemiddelde).

Ongeveer de helft van modaal = minimum inkomen (= minimaal moet verdienen)

Slide 14 - Diapositive

Nationaal inkomen
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit (zoals loon, rente, huur, pacht).

Wat zegt dit? Je kunt pas vergelijken met andere landen als je het inkomen per hoofd van de bevolking weet.

Slide 15 - Diapositive

personele inkomensverdeling

De verdeling van het totale

inkomen over de inwoners.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Hier zou 75% van de bevolking 65% van het inkomen verdienen

Hier verdiend 75 % van de bevolking 25% van het inkomen

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Inkomen per hoofd van de bevolking

Voorbeeldsom:

  • Nationaal inkomen van Alvaland = € 687 miljard
  • Inwonersaantal = 17 miljoen
  • €687 miljard = € 687.000.000.000
  • 17 miljoen = 17.000.000
  •  € 687.000.000.000 : 17.000.000 = €40.411,76 per inwoner

Tip: het rekent makkelijker als je aan beide kanten evenveel nullen wegstreept. Het antwoord blijft gelijk.


In dit voorbeeld: 

€ 687.000.000.000 : 17.000.000 → 687.000 : 17 = €40.411,76

Formule

nationaal inkomen : aantal inwoners =

inkomen per hoofd van de bevolking

Slide 20 - Diapositive

Hulp bij opdracht 21

Slide 21 - Diapositive

Een prijsverschil in procenten berekenen

  1. Reken het prijsverschil in euro’s uit.
  2. Deel het prijsverschil door de prijs waarmee je het vergelijkt.
  3. Vermenigvuldig de uitkomst met 100 en zet er het %-teken achter.

Slide 22 - Diapositive

Voorbeeld
Een Peugeot scooter kost € 2.129. 
Een Kymco scooter kost € 1.749.

Hoeveel procent is de Peugeot duurder dan de Kymco?

Slide 23 - Diapositive

Stap 1
Reken het prijsverschil in euro’s uit:

€ 2.129 – € 1.749 = € 380

Slide 24 - Diapositive

Stap 2
Deel het prijsverschil door de prijs waarmee je het vergelijkt:

In de vraag staat: dan de Kymco. Je moet het prijsverschil dus vergelijken met de prijs van de Kymco.

€ 380 ÷ € 1.749 = 0,2172

Slide 25 - Diapositive

Stap 3
Vermenigvuldig de uitkomst met 100 en zet er het %-teken achter:

0,2172 x 100 = 21,72%

afgerond 21,7%

Slide 26 - Diapositive



Aan het werk:

Maak de vragen af van paragraaf 2 tot en met 28

Slide 27 - Diapositive

Wat heb je geleerd?

Slide 28 - Diapositive