A1_Studyflow G1.1

Studyflow G1.1
G1.1 Woordsoorten
G1.2 Zinsdelen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Studyflow G1.1
G1.1 Woordsoorten
G1.2 Zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Studyflow G1.1

Aan het einde van Studyflow G1.1 weet je wat zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels, hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden  zijn en kun je deze aanwijzen in een zin;
Waarom leer je dat?


Slide 2 - Diapositive

Studyflow G1.1
Bij grammatica zinsdelen benoem je de delen van een zin. (persoonsvorm, onderwerp, enz.)
Bij grammatica woordsoorten benoem je ieder woord apart! (lidwoord, zelfstandig naamwoord, enz.) 
Studyflow G1 > woordsoorten

Slide 3 - Diapositive

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 4 - Question ouverte

Zelfstandige naamwoorden
Overal om je heen zie je mensen, dieren en dingen. De woorden die je hiervoor gebruikt, noem je zelfstandige naamwoorden (zn).

Hoe weet je of iets een zelfstandig naamwoord is? 

Je kunt er de, het of een voor zetten. 
Je kunt het in het meervoud zetten.
Je kunt er een verkleinwoord van maken.

Slide 5 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden
de fiets
de fietsen
het fietsje

Slide 6 - Diapositive

Wat zijn lidwoorden?
timer
0:30

Slide 7 - Question ouverte

Lidwoorden
Lidwoorden (lw) zet je voor een zelfstandig naamwoord. 

Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staat, kun je de, het of een gebruiken:




> de en het gebruik je als je het over een specifiek woord hebt;
> een gebruik je als je het over een algemeen woord hebt.

Slide 8 - Diapositive

Lidwoorden
Ik wil 'Harry Potter' lezen. Ik pak het boek uit de kast. - Je bedoelt hier het boek 'Harry Potter'.

Ik geef jou een boek. - Hier zeg je niet om welk boek het gaat.











Slide 9 - Diapositive

Lidwoorden
Als een zelfstandig naamwoord in het meervoud staat (dat betekent dat je het over meer zelfstandige naamwoorden hebt), kun je alleen de gebruiken: 
We pakken de boeken uit de kast.


Als een zelfstandig naamwoord een verkleinwoord is, kun je het of een gebruiken:

Ik pak het boekje uit de kast.








Slide 10 - Diapositive

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
timer
0:30

Slide 11 - Question ouverte

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je kunt een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord zetten:

Het jonge meisje.
De aardige docent.








Slide 12 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord ook achter het zelfstandig naamwoord zetten:

Het meisje is jong.
De docent is aardig.








Slide 13 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Er kunnen ook meer bijvoeglijke naamwoorden bij een zelfstandig naamwoord staan:


de vervelende, oude man
de prachtige, gouden ketting










Slide 14 - Diapositive

Wat zijn voorzetsels?
timer
0:30

Slide 15 - Question ouverte

Voorzetsels
Voorzetsels (vz) zijn korte woorden die bij een zelfstandig naamwoord staan. Ze beschrijven waar, wanneer en hoe iets gebeurt.














Slide 16 - Diapositive

Voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels:
1. Voorzetsels die een plaats aangeven:



De vaas staat op de kast.

De fiets staat tegen de muur.


Slide 17 - Diapositive

Voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels:
2. Voorzetsels die een tijd aangeven:



Vanaf negen uur is de winkel open.

Na de les gaan we sporten.











Slide 18 - Diapositive

Voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels:
3. Voorzetsels die laten zien op welke manier iets gebeurt:



Schilder je met een roller of met een kwast?

Ik ga zonder mijn ouders naar de bioscoop.











Slide 19 - Diapositive

Werkwoorden met een vast voorzetsel
rekenen op                                          
Ik reken op mooi weer.                       
 
luisteren naar                                       
De leraar luistert niet naar Bram.       

kritiek hebben op                                 
Zij heeft kritiek op de aanpak.          

Slide 20 - Diapositive

timer
1:00
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
Tijdens de les let ik goed op.
Het hondje is heel schattig.
De Rijn is de langste rivier van Duitsland.
Zonder mijn tas ga ik niet weg.
De beste stuurlui staan aan wal.
Kijk jij even wanneer de bus vertrekt?

Slide 21 - Question de remorquage

Werkwoorden 
1) Een werkwoord (ww) in een zin geeft aan wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 

2) In een zin staat altijd minstens één werkwoord.


Oranje won bijna van Argentinië.
Niet iedereen vond de penalty tegen Oranje terecht.
                
                   
      

kritiek hebben op                                 
Zij heeft kritiek op de aanpak.          

Slide 22 - Diapositive

Werkwoorden 
1) Als je een werkwoord moet opzoeken in het woordenboek, moet je zoeken naar het hele werkwoord.

2) Het hele werkwoord noemen we ook wel de infinitief.

3) Het hele werkwoord eindigt vaak op -en: fietsen, weten, opzoeken, voetballen.

4) Niet alle werkwoorden eindigen op -en: zijn, gaan, verstaan,

                
                   
      

kritiek hebben op                                 
Zij heeft kritiek op de aanpak.          

Slide 23 - Diapositive

Werkwoorden 
Staat er één werkwoord in de zin > dan is dat het belangrijkste werkwoord. Dat noem je het zelfstandige werkwoord (zww).

Oranje voetbalde (zww) tegen Argentinië.

Wie wordt (zww) er wereldkampioen in Qatar?                
                     
          

Slide 24 - Diapositive

Werkwoorden 
Vaak staan er meer werkwoorden in de zin. Eén werkwoord is altijd zelfstandig werkwoord, de andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden. 

Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde.

Oranje heeft helaas verloren van Argentinië.

                
                     
          

Slide 25 - Diapositive

Werkwoorden 
- Hoe weet je nu wat het hulpwerkwoord en wat het zelfstandig werkwoord is?
- Zonder welk werkwoord blijft de betekenis ongeveer hetzelfde?

Oranje ....... helaas verloren van Argentinië.
Oranje heeft helaas ...... van Argentinië.

Verloren kun je hier niet weglaten > dat is het zelfstandige ww.
Heeft is het hulpwerkwoord.


                
                     
          

Slide 26 - Diapositive

Werkwoorden 
- Hoe weet je nu wat het hulpwerkwoord en wat het zelfstandig werkwoord is?
- Zonder welk werkwoord blijft de betekenis ongeveer hetzelfde?
Jip wil vanmiddag gaan voetballen.
Jip .... vanmiddag gaan voetballen.
Jip wil vanmiddag gaan ..........

Voetballen kun je hier niet weglaten > dat is het zelfstandige ww.
Wil en gaan zijn hulpwerkwoorden.



                
                     
          

Slide 27 - Diapositive

timer
1:00
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
Wanneer neemt zij de beslissing?
Mijn vader heeft een verhaal verteld.
Zou jij dat ooit kunnen geloven?
Wil je dat nu  aangeven?
Hij zal nog niet gegeten hebben.
Zou je dat wel doen?

Slide 28 - Question de remorquage

Oefenen
1) Lees de uitleg van Studyflow G1.1
2) Maak: Studyflow G1.1
3) Klaar? Lees de uitleg van Studyflow G1.2
4) Maak: Studyflow G1.2 + Test jezelf
5) Klaar? Lees de uitleg van Studyflow G2.1
6) Maak: Studyflow G2.1
7) Klaar? Lees de uitleg van Studyflow G2.2
8) Maak: Studyflow G2.2 + Test jezelf






                
                     
          

Slide 29 - Diapositive