Grammatica - 5.7

Grammatica - 5.7
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica - 5.7

Slide 1 - Diapositive

Start van de les
  • IPad en/of boek op de hoek van je tafel, gesloten.
  • Tas op de grond.
  • Telefoon thuis of in kluis
  • Sleutels in je tas


Slide 2 - Diapositive

Doelen
In deze paragraaf leer je:
• woordsoorten benoemen. 
• wanneer je jou/jouw, u/uw en mij/mijn schrijft;
• wanneer je als/dan gebruikt en welk persoonlijk voornaamwoord daarbij hoort.
- hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden

Slide 3 - Diapositive

Alle woordsoorten
  • lw = lidwoord: de, het, een
  • zn = zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, namen
  • bv = bijvoeglijk naamwoord: dit zegt iets over het zn
  • ww = werkwoord: doe-woorden
  • vz = voorzetsels: kast-woorden

Slide 4 - Diapositive

Alle woordsoorten
  • tw = telwoord: twee, zoveelste, tiende, veel, minder
  • pvw = persoonlijk voornaamwoord: over wie gaat het?
  • bvw = bezittelijk voornaamwoord: van wie is het?

Slide 5 - Diapositive

Even herhalen

Slide 6 - Diapositive

De
bloemen
rode
vallen
ernaast.
lidwoord
zelfst. nw.
Bijvoegl. nw.
voor-zetsel
werk-woord

Slide 7 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
telwoord
Hij
heeft
voor
zijn
verjaardagsgeld
een
nieuwe
fiets
gekocht.
rode

Slide 8 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 9 - Question de remorquage

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.

Slide 10 - Question de remorquage

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit meer werkwoorden. Maar één werkwoord is altijd het belangrijkste. Dat noem je het zelfstandig werkwoord.
• Het zelfstandig werkwoord (zww) heb je nodig om de zin te begrijpen.
• Het hulpwerkwoord (hww) kun je weglaten en dan begrijp je de zin nog steeds.

Slide 11 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Gisteren rende Daimy naar huis.
ww = rende


Er is maar één werkwoord. Dat is altijd een zelfstandig werkwoord.


Slide 12 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Jasmijn kan jou niet horen.
hww = kan
zww = horen

Er zijn twee werkwoorden. Hier kun je kan weglaten: Jasmijn hoort jou niet.

Slide 13 - Diapositive

Uitlegfilmpje
soorten werkwoorden

Slide 14 - Diapositive

Wat is in deze zin het zelfstandig werkwoord?
Gisteren heb ik gezwommen.
A
Heb.
B
Gezwommen.

Slide 15 - Quiz

Hij zou hard kunnen rennen.

Welk werkwoord is het zelfstandig werkwoord (zww) in deze in?
A
zou
B
kunnen
C
rennen

Slide 16 - Quiz

Wat is waar over een hulpwerkwoord?
A
Die kun je weglaten.
B
Die geeft aan wat er in de zin gebeurd.

Slide 17 - Quiz

Maken
Opdracht 1 t/m 6 in het boek
Test jezelf 5.7 online




Als er gewerkt wordt aan de opdrachten is het stil in de klas.

Slide 18 - Diapositive