9.5 Bloedtransfusie

 9.5 Bloedtransfusie
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

 9.5 Bloedtransfusie

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen §9.5
* Je kan uitleggen welke verschillende bloedgroepen er zijn             en welke antistoffen de bloedgroep bij zich draagt.
* Je weet waar je op moet letten bij een bloedtransfusie.
* Je kan uitleggen waarom het gevaarlijk kan zijn dat een (2e)         baby een andere resusfactor heeft dan zijn/haar moeder. 
* Je kan uitleggen welk bloed-bestanddeel je krijgt per situatie.

Slide 2 - Diapositive

Wanneer heb je bloed nodig? 

Bloedtransfusie: bloed krijgen van een donor. 
(bv ongeluk/operatie)

(vol)bloeddonor: staat bloed af. (+/- 3x per jaar, afhankelijk van de bloedgroep; O- max 5x per jaar)



Slide 3 - Diapositive

Bloedbestanddelen
Bloedbestanddelen:  
1. witte bloedcellen
2. rode bloedcellen.
3. bloedplaatjes 

Slide 4 - Diapositive

Welk bloed-bestanddeel vervoert zuurstof door je lichaam?
A
bloedplaatjes
B
rode bloedcellen
C
witte bloedcellen
D
plasma

Slide 5 - Quiz

Welk bloedbestanddeel speelt een belangrijke rol bij jouw afweer?
A
witte bloedcellen
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
plasma

Slide 6 - Quiz

Welk bloedbestanddeel bij welk type bloedtransfusie? 
1. Rode bloedcellen ->  patiënt met veel bloedverlies
(operatie / ongeval / bloedarmoede)
2. Bloedplasma ->  patiënten met brandwonden
(verlies van weefselvloeistof [was bloedplasma]  en hemofilie (bloed stolt niet [goed] door gebrek aan bepaalde bloedeiwitten) 
3. Bloedplaatjes: Leukemiepatiënten (plaatjes én rode bloedcellen)  
*Leukemie = beenmergkanker -> aanmaak witte bloedcellen ontregeld - teveel onrijpe cellen / productie andere onderdelen knelt -> te weinig bloedplaatjes. 

Slide 7 - Diapositive

Stel je voor dat je buurman een heel ernstig auto-ongeluk gehad heeft en veel bloed verloren is. Welk bloedbestanddeel krijgt hij toegediend?
A
witte bloedcellen
B
rode bloedcellen
C
bloedplasma
D
bloedplaatjes

Slide 8 - Quiz

Je buurvrouw heeft een vreselijk brand-ongeluk gehad. Ze wordt geholpen aan haar brandwonden in een specialistisch brandwondercetrum en krijgt....... toegediend
A
witte bloedcellen
B
rode bloedcellen
C
plasma
D
bloedplaatjes

Slide 9 - Quiz

Kun je van iedereen bloed krijgen?
Nee, je lichaam 'strijdt' tegen bloedcellen met lichaamsvreemde antigenen = herkenningseiwitten op de rode bloedcellen. 
Maakt gebruik van antistoffen die passen op de lichaamsvreemde antigenen.
Je maakt geen antistoffen tegen je eigen antigenen, dûh. 

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 17 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antigenen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 18 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 19 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antistoffen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 20 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 21 - Quiz

Hiernaast zie je een rode bloedcel met daarop twee verschillende antigenen. Welke bloedgroep past bij deze rode bloedcellen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0

Slide 22 - Quiz

Rhesusfactor


Rhesusfactor- extra antigeen op rode bloedcel.
Rh+: het antigeen is aanwezig, je maakt géén antistoffen
Rh-: het antigeen is niet aanwezig, je maakt Rh-antistof ná contact met Rh+ bloed in bloedplasma!


Slide 23 - Diapositive

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 24 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

AB resus-positief (AB Rh+)

Van wie kan die bloed ontvangen?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 25 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

A resus-negatief (A Rh-)

Van wie kan die bloed ontvangen?
A
AB Rh-
B
O Rh-
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 26 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

AB resus-negatief (AB Rh-)

Van wie kan die bloed ontvangen?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 27 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

0 resus-positief (0 Rh+)

Van wie kan die bloed ontvangen?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 28 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

0 resus-positief (0 Rh+)

Aan wie kan die bloed geven?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 29 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

B resus-negatief (B Rh-)

Aan wie kan die bloed geven?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 30 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

A resus-negatief (A Rh-)

Aan wie kan die bloed geven?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 31 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep

AB resus-postief (AB Rh+)

Aan wie kan die bloed geven?
A
AB Rh-
B
O Rh+
C
A Rh+
D
B Rh-

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Oplossing?
Om afweerreactie tegen resusantigenen te voorkomen krijgt moeder enkele weken voor de bevalling een resusprik met antistoffen die resuspositieve bloedcellen van kind meteen opruimen als die in het bloed van de moeder komen).

Slide 34 - Diapositive

Ik heb de stof begrepen
A
Ja
B
Deels, maar ik wil eerst zelf aan de slag
C
Nee, ik heb hulp nodig

Slide 35 - Quiz