Thema 15 - Verwerkingsvragen - Internet en Social Media - roze

Hoe moet je je adres goed
schrijven?
1
A
naam straat en nummer postcode en plaats telefoonnummer
B
naam straat en nummer postcode plaats
C
naam adres woonplaats
D
naam telefoonnummer straat woonplaats en nummer
1 / 52
suivant
Slide 1: Quiz
NT2BasisschoolGroep 2

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Hoe moet je je adres goed
schrijven?
1
A
naam straat en nummer postcode en plaats telefoonnummer
B
naam straat en nummer postcode plaats
C
naam adres woonplaats
D
naam telefoonnummer straat woonplaats en nummer

Slide 1 - Quiz

Wat is goed?
2
A
Het is alweer tijd om naar huis te gaan. De les moet nog beginnen.
B
De bel gaat. Het is alweer tijd om naar huis te gaan.
C
Hij moet alweer naar de wc.
D
Hij moet alweer naar de wc, want hij gaat nooit.

Slide 2 - Quiz

3
Wat zijn antwoorden?
8
Ja
2 + 4
Waar woon je?
Nee, ik eet niks.
Natuurlijk!
Omdat het regent.
Ik houd van jou.

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is een bank?
4

Slide 4 - Question ouverte

Wat is goed en wat is fout?

1. - Jij bekijk de school.
2. - Mijn broers bekijkt de winkel.
3. - Zij bekijkt mijn huiswerk.
5
A
1. - fout 2. - goed 3. - goed
B
1. - fout 2. - fout 3. - goed
C
1. - goed 2. - goed 3. - fout
D
1. - fout 2. - fout 3. - fout

Slide 5 - Quiz

Hoeveel tijd per dag stuur jij berichten?
6

Slide 6 - Sondage

7
Wie is er druk bezig?

Slide 7 - Question de remorquage

Maak een goede zin met:
- jij
- binnenkomen
8

Slide 8 - Question ouverte

9
Zoek "dezelfde" bij elkaar.

Slide 9 - Question de remorquage

1. - Een werkwoord is iets wat je .......!
2. - We ....... een werkwoord.
3. - Bij een werkwoord zie ik een filmpje. Iemand ......... iets.
10
A
1. - doet 2. - doen 3. - doet
B
1. - doet 2. - doet 3. - doet
C
1. - doet 2. - doen 3. - doen
D
1. - doen 2. - doen 3. - doet

Slide 10 - Quiz

Maak een goed zin met:
- doorgaan
- ik
11

Slide 11 - Question ouverte

1. - Wij willen ......... heel graag naar huis.
2. - We moeten nog een uur langer ...............
3. - Hij is hard ........ met zijn huiswerk.

12/7/11

Slide 12 - Question ouverte

Waar wordt het woord "enzovoort" goed gebruikt?
13
A
1 -2 - 3 - 4 - 5 - .....
B
We gaan vijf dagen naar school en hebben dan twee dagen vrij en dan weer vijf dagen school ....
C
A - B - C - ...... - D - H - C - Z - .....
D
rood - paars - geel - rood - paars - geel - .......

Slide 13 - Quiz

Wat klopt?
14
A
Mijn been is erg veel pijn.
B
Ik heb erg weinig eten.
C
Hij heel erg doet zijn best.
D
Ze hebben erg veel geld.

Slide 14 - Quiz

Maak een zin met:
- facebooken
- erg
14/15

Slide 15 - Question ouverte


Wat is goed?
16
A
geïrriteerd
B
geirriteerd
C
geïriteerd
D
geïrriteert

Slide 16 - Quiz

Wat heb jij voor gevaarlijks gedaan?
17

Slide 17 - Question ouverte

18
Wat past er bij "geven"?

Slide 18 - Question de remorquage

1. - ........ appels koop jij?
2. - ............ eet jij appels?
3. - Ik weet niet ............... appels ik eet.
19
A
1. - Hoeveel 2. - Waarom 3. - hoeveel
B
1. - Hoeveel 2. - Waarrom 3. - hoeveel
C
1. - Waarom 2. - Waarom 3. - hoeveel
D
1. - Hoeveel 2. - Waarom 3. - waarom

Slide 19 - Quiz

Wat vind jij interessant op school?
20

Slide 20 - Question ouverte

Hoeveel uur zit jij per dag op internet?
21

Slide 21 - Sondage

Omschrijf jezelf in drie woorden.
22

Slide 22 - Question ouverte

23
de kampioen

Slide 23 - Carte mentale

Waar zie je een:
kampioen
23
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz

Maak een zin met het woord:
kennen
24

Slide 25 - Question ouverte

Wat is een kleinkind?
25
A
Het kind van je zoon of dochter.
B
De moeder van je zoon of dochter.
C
De vader van je vader.
D
De moeder van je moeder.

Slide 26 - Quiz

Het is nu 15:00 uur.
Later gaan betekent..............
26
A
dat je nu gaat
B
dat je om 17:00 uur gaat

Slide 27 - Quiz

Mijn ................. is 23 jaar.
27
A
naam
B
adres
C
woonplaats
D
leeftijd

Slide 28 - Quiz

De docent schrijft op het bord.
De ............. schrijft alles in zijn schrift.

28
A
baas
B
leerling
C
buurvrouw
D
winkelier

Slide 29 - Quiz

Het 3e uur hebben we grammatica. Vandaag is het een moeilijke .................

29
A
les
B
lezen
C
leerling
D
leraar

Slide 30 - Quiz

De voetballer scoort niet. Hij ................... het doel op 1 meter.

Welk woord hoort bij deze zin?
30
A
missen
B
mis
C
mist
D
misten

Slide 31 - Quiz

De oude man loopt moeilijk.
Hij is niet meer zo ................. als vroeger.

Welk woord hoort bij deze zin?
31
A
mobiel
B
gezellig
C
leuk
D
mobil

Slide 32 - Quiz

Een draadloze telefoon noemen we ook wel een ..............

31
A
mobiel
B
handy
C
leuk
D
mobil

Slide 33 - Quiz

Als je naar de wc moet, dan vraag je?
"............ ik naar de wc?"

32
A
Wil
B
Mag
C
Moet
D
Mogen

Slide 34 - Quiz

Er waren geen klanten vandaag, de man heeft ....... verkocht.
33
A
weg
B
alles
C
niets
D
haar

Slide 35 - Quiz

Hij heeft nog ......... geschaatst.
34
A
vaak
B
soms
C
graag
D
nooit

Slide 36 - Quiz

Ik ga naar de dokter, ........ ik pijn in mijn buik heb.
35

Slide 37 - Question ouverte

De leerlingen praten door elkaar en luisteren niet. Het is erg ...........in de klas.
36
A
onrustig
B
veel
C
mis
D
leuk

Slide 38 - Quiz

Welke foto hoort bij 'de oudere'?
37
A
B
C
D

Slide 39 - Quiz

Uit hoeveel .............. bestaat de groep?
38
A
getallen
B
mobiel
C
auto's
D
personen

Slide 40 - Quiz

De jongen luistert niet naar de docent. Hij zit met zijn klasgenoot te ..............
39
A
praat
B
dansen
C
vissen
D
praten

Slide 41 - Quiz

Welke zinnen zijn correct'?

1. Het lukt mij niet, kun jij het even probeer?
2. Het kind probeert zijn zelf aan te trekken.
3. Als je het niet probeert, dan doe je het ook niet fout.
4. Probeert het nog een keer, dan lukt het wel!
40
A
1. goed 2 . goed 3. fout 4. fout
B
1 .goed 2. goed 3. goed 4. goed
C
1. goed 2. fout 3. fout 4. goed
D
1. fout 2.goed 3. goed 4. fout

Slide 42 - Quiz

Het meisje leert te fietsen. Haar moeder ........... buiten naar haar te kijken.
41
A
lacht
B
staat
C
fietst
D
sta

Slide 43 - Quiz

Je eet .... veel, zo word je .... dik.
42
A
te, soms
B
erg, graag
C
te, te
D
lekker, mooi

Slide 44 - Quiz

In maart zetten we de klok een uur vooruit. Dan begint de zomer...........
43
A
tijd
B
vakantie
C
klok
D
zon

Slide 45 - Quiz

........ de zomervakantie zijn we vrij, de school is dan dicht.
44
A
Omdat
B
Tijdens
C
Voor
D
Want

Slide 46 - Quiz

Die mevrouw maakt altijd vervelende opmerkingen. Ik kan haar niet .............
45
A
uitstaan
B
vinden
C
vragen
D
vriendelijk

Slide 47 - Quiz

Wat ....... jij van mijn nieuwe broek?
46
A
kijk
B
vindt
C
vind
D
vinden

Slide 48 - Quiz

Maak een goede vraagzin:
Gebruik:
hij - wat - doen
47

Slide 49 - Question ouverte

Wat kun je allemaal doen met 'whatsapp'?
48

Slide 50 - Question ouverte

Maak een goede vraagzin:
Gebruik:
wie
49

Slide 51 - Question ouverte

Mijn broer is ziek thuis, zijn vrouw kwam .............. hem langs.
50
A
samen
B
daarom
C
met
D
zonder

Slide 52 - Quiz