02-11-2021 klas 1E lidwoorden

Bonjour à tous!
Le 2 novembre
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bonjour à tous!
Le 2 novembre

Slide 1 - Diapositive

Prends ton livre
Prends ton ordinateur

Slide 2 - Diapositive

Programme d'aujourd'hui
Leerdoel

Bron G - phrases clés (vóór de vakantie)

Bron H - grammaire (werkwoord)

Au travail!




Slide 3 - Diapositive

Leerdoel van vandaag


Aan het eind van de les kun je het werkwoord 'avoir' gebruiken

Slide 4 - Diapositive




Prends le livre à la page 46

Slide 5 - Diapositive




Prends le livre à la page 48

Slide 6 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
Lees voor jezelf in stilte de grammatica door op blz.48

timer
1:30

Slide 7 - Diapositive

Welke persoonlijke voornaamwoorden zijn er in het Nederlands?

Slide 8 - Carte mentale

Welke persoonlijke voornaamwoorden zijn er in het Frans?

Slide 9 - Carte mentale

Exercice 30 à la page 48
30A

1. Ik/Jij/Wij maak een foto.

2. Ik/Hij/Jullie staat achteraan.

3. Waarom lacht ik/hij/jullie nooit op een foto?
30B

1. Je m'appelle Léa.
2. Tu habites où?
3. Nous avons un chat.
4. il a 13 ans.

Slide 10 - Diapositive

Lees voor jezelf in stilte de grammatica door op blz.49
timer
1:00

Slide 11 - Diapositive

AVOIR ( = hebben)

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

J'
Tu
Il / Elle / On
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 14 - Question de remorquage

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 15 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 16 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 17 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 18 - Question de remorquage

Elle ...... une sœur?
A
ont
B
a
C
as
D
avons

Slide 19 - Quiz

Tu ..... quel âge?
A
as
B
es
C
avez
D
ont

Slide 20 - Quiz

Leeftijd
Hoe oud ben jij? = Tu as quel âge? 
 Ik ben 12 jaar = J'ai 12 ans

Als je wilt zeggen hoe oud je bent in het Frans, 
gebruik je altijd het werkwoord avoir (hebben).

Slide 21 - Diapositive

  Au travail -> 31 t/m 33
- Samen de opdrachten doornemen



1. Samen met mij de opdrachten maken
2. Alleen werken

timer
1:00

Slide 22 - Diapositive

Leerdoel van vandaag


Aan het eind van de les kun je het werkwoord 'avoir' gebruiken

Slide 23 - Diapositive