U3 les 5 - 20 février

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Diapositive

Lundi 20 février
Les objectifs pour aujourd'hui :

- Jij kunt een tekst rond de school en hobbies begrijpen en vragen erover antwoorden;

- Jij kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen.

Slide 2 - Diapositive

Les devoirs
Dat was het huiswerk van aflopende vrijdag:

Ouvre le livre page 88. Lis le texte, Théo, ses devoirs, ses hobbys. Fais les exercices pages 89 et 90.
Open het boek pagina 88. Lees de tekst Théo, ses devoirs, ses hobbys. Maak de opdrachten pagina's 89 en 90.
Gebruik de woorden van Unité 3, Apprendre 2 (pages 106-107) voor de woorden die jij nog niet kent.

Slide 3 - Diapositive

Théo, ses devoirs, ses hobbys
Ouvre le livre page 88.
  

Théo, ses devoirs, ses hobbys.
Tu lis encore le texte, mais en duo.

Slide 4 - Diapositive

Exercice 6, questions 5 et 6, page 89
  • 5/ Il fait de la musique
  • 5/ Je joue de la guitare
  • 5/ Je regarde un film
  • 6/ Je m'appelle
  • 6/ Je travaille
  • 6/ Je ferme
  • 6/ Je cherche
  • 6/ Je demande

Slide 5 - Diapositive

Page 90, question 7
  • est-ce que
  • geen vertaling. Est-ce que gebruik je om een vraag te stellen.
  • Voorbeeld: 
  • Est-ce que tu danses = Tu danses ?
Dans jij?

Slide 6 - Diapositive

Page 90, question 8 : le quiz
  • les devoirs
  • Quand un exercice est trop difficile, je ferme le livre ou je reste à mon bureau pendant des heures

Slide 7 - Diapositive

Page 90, question 9 : le quiz
  • Vraag 1 = O + F +  N
  • Vraag 2 = D + C + J
  • Vraag 3 = M + K + A
  • Vraag 4 =  G +  B +  L
  • Vraag 5 =  E +  I + H

Slide 8 - Diapositive

Objectif numéro 2
Jij kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen.

Slide 9 - Diapositive

Werkwoord op -er vervoegen in 3 stappen
Stap 1:Schrijf de pvnw op
Stap 2: -er eraf (= stam)
Stap 3: uitgang erbij
Vertaling
je, tu, il, elle etc.
donn
je donne
ik geef
tu donnes
jij geeft
il/elle/on donne
hij/zij geeft / wij geven
nous donnons
wij geven
vous donnez
u geeft / jullie geven
ils/elles donnent
zij geven

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'jouer' met het onderwerp
joue
joues
joue
jouons
jouez
jouent

Slide 12 - Question de remorquage

Jij kijkt
A
Tu regarde
B
Elle regarde
C
Il regarde
D
Tu regardes

Slide 13 - Quiz

Wat voeg altijd toe aan het einde van een werkwoord in de "tu" (jij) vorm?

Slide 14 - Question ouverte

Aan het einde van een werkwoord in de "tu" (jij) vorm, voeg jij altijd een "s" toe, behalve 2 uitzonderingen:

Slide 15 - Question ouverte

wij kijken naar
A
vous regardez
B
ils regardent
C
nous regardons
D
tu regardes

Slide 16 - Quiz

Vertaal: "jullie kijken naar"

Slide 17 - Question ouverte

Il est 8.25. La classe...
A
s'appelle
B
commence
C
cherche
D
donne

Slide 18 - Quiz

Wat heb jij vandaag geleerd?

Slide 19 - Question ouverte