2AH: Formatieve toets Grammaire Chapitre 2

Meerkeuze:
Vervoeg het Franse werkwoord dat tussen de haakjes staat.

Het zijn 5 meerkeuzevragen.
Regelmatige werkwoorden op -er in de présent
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Meerkeuze:
Vervoeg het Franse werkwoord dat tussen de haakjes staat.

Het zijn 5 meerkeuzevragen.
Regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Slide 1 - Diapositive

Monsieur Garcia, le prof de maths, (habiter) ...... près du collège.
A
habitons
B
habite
C
habitent
D
habit

Slide 2 - Quiz


Mais il (arriver) ...... toujours en retard.
A
arrive
B
arrives
C
arrivons
D
arrivent

Slide 3 - Quiz

Les élèves (trouver) ...... Monsieur Garcia sympa.
A
trouve
B
trouvons
C
trouvi
D
trouvent

Slide 4 - Quiz


Tu (commencer) ...... avec les exercices?
A
commencare
B
commencez
C
commençons
D
commences

Slide 5 - Quiz

Open vragen:
Vervoeg het Franse werkwoord dat tussen de haakjes staat.
Het zijn 5 open vragen. 
Schrijf alleen het werkwoord in de goede vorm op en gebruik geen hoofdletter en geen punt!

Slide 6 - Diapositive


Oui, nous (aimer) ...... le français.
A
aime
B
aiment
C
aimes
D
aimons

Slide 7 - Quiz

Les élèves (chercher) ...... leurs livres.

Slide 8 - Question ouverte

Moi, j'(oublier) ...... parfois un livre.

Slide 9 - Question ouverte

Le prof de français, il (donner) ...... beaucoup de devoirs.

Slide 10 - Question ouverte

Je m'(appeller) ...... Julien.

Slide 11 - Question ouverte

Vous (regarder) un nouveau film ?

Slide 12 - Question ouverte

Open vragen:
Vervang in de volgende zinnen het onderwerp door il, elle, ils of elles. 

Schrijf de hele zin op. Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt.

Het zijn 5 open vragen. 


Slide 13 - Diapositive


Nadia invite ses copines.

Slide 14 - Question ouverte


Les élèves travaillent bien.

Slide 15 - Question ouverte


Le prof parle anglais.

Slide 16 - Question ouverte


Le chien de mon oncle est terrible.

Slide 17 - Question ouverte


Mes cousines regardent la télé.

Slide 18 - Question ouverte

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Diapositive

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zij heeft echt een mooie auto!
B
Mijn vader werkt graag.
C
Wat loop jij snel!
D
Wil jij iets vragen?

Slide 20 - Quiz

Doelen van deze les:
-jullie kennen de vorm van het bijvoeglijk naamwoord
-Jullie kennen de juiste plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Diapositive

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Je suis une fille hollandaise.
B
Ma mère adore les fleurs.
C
Demain, nous allons faire du shopping.
D
J'ai oublié mes livres.

Slide 22 - Quiz

VORM
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
grand
grande
meervoud
grands
grandes

Slide 23 - Diapositive

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une copine français.
B
Mon père a un vélo grises.
C
Nous avons une grands maison.
D
Elle a une petite soeur.

Slide 24 - Quiz

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une petit soeur
B
Il a deux amis françaises
C
J'ai une amie hollandais
D
Il a un chien noir

Slide 25 - Quiz

Uitzonderingen!
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles

Slide 26 - Diapositive

Welke zin is grammaticaal correct?
A
Nous avons une beau maison.
B
J'ai une belle voiture.
C
Il est un beaux garçon.
D
Ils ont un belle jardin.

Slide 27 - Quiz

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?

Slide 28 - Diapositive

Zet het bijvoeglijk naamwoord "bon" in de juiste vorm:
J'ai une ________ copine.

Slide 29 - Question ouverte

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?
* In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord altijd VOOR het zelfstandig naamwoord.
* In het Frans staat het er meestal juist ACHTER.

Slide 30 - Diapositive

Welke zin klopt NIET?
A
Il a une table brune.
B
Elsa a un oncle espagnol.
C
J'ai une française copine.
D
Vous avez un vélo orange?

Slide 31 - Quiz

Uitzonderingen!
De volgende bijvoeglijk naamwoorden staat VOOR het zelfstandig naamwoord!

bon
un bon acteur
nouveau
les nouvelles chaussures
beau
la belle fille
petit
un petit garçon
grand
les grandes maisons
vieux
la vieille dame

Slide 32 - Diapositive

Welke zin is grammaticaal FOUT?
A
Des vieilles maisons
B
Les petites filles
C
Le livre beau
D
Le nouveau portable

Slide 33 - Quiz

Welke 6 Franse bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zelfstandig naamwoord??

Slide 34 - Question ouverte