8.9 geen/niet

De ontkenning
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

De ontkenning

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Maak de zinnen ontkennend
Adam en Cassian luisteren altijd.
Ik zit in de les.
Ik ben blij. 
Ik heb een leuke klas.
Drink jij koffie?
Wij hebben twee telefoons.
Hij gaat graag naar de stad.

Slide 3 - Diapositive

Wanneer gebruik je geen?
1. Voor een de-woord of het-woord
dat niet specifiek wordt gebruikt.

2. Bij stofnamen (koffie, thee, 
suiker, zand, goud, zilver, hout
, papier, enz.



Tom drinkt geen water.
Diana heeft geen rode pen.
Ik heb geen zin in rekenen.
Denis heeft geen papier.

Slide 4 - Diapositive

Wanneer gebruik je niet?
Khuzama werkt niet.

Na een werkwoord
Belal is niet boos.
Voor een bijvoeglijk naamwoord
De kat ligt niet op de grond.
Voor een voorzetsel
Ali komt niet te laat.
Voor andere woorden

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Vandaag hebben we .... huiswerk.
A
niet
B
geen

Slide 15 - Quiz

Ik vind wandelen .... leuk.
A
niet
B
geen

Slide 16 - Quiz

Ik heb .... geslapen.
A
niet
B
geen

Slide 17 - Quiz

Ik heb hier .... computer.
A
niet
B
geen

Slide 18 - Quiz

Waarom ben je .... op tijd?
A
niet
B
geen

Slide 19 - Quiz

Ik drink .... cola.
A
niet
B
geen

Slide 20 - Quiz

Ik hou .... van koffie.
A
niet
B
geen

Slide 21 - Quiz

Zij heeft ........... zin in thee.
A
niet
B
geen

Slide 22 - Quiz

Wil ze ook .............. koekje?
A
niet
B
geen

Slide 23 - Quiz

Heb je ............... huiswerk gemaakt?
A
niet
B
geen

Slide 24 - Quiz

Heb je ............... boek mee genomen?
A
niet
B
geen

Slide 25 - Quiz

Spreken

Slide 26 - Diapositive

1                                                        
Wat weet je over niet/geen?          
Vertel 1 ding dat je geleerd hebt. 

2                                                         
Maak een zin met niet of geen.     
   
3                                                        
Wat vond je van deze les?              
Geef je mening!                               


Slide 27 - Diapositive

Vul de juiste ontkenning in:

Ik ben ... kabouter.
A
geen
B
niet

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste ontkenning in:

Ik lust ... pannenkoeken.
A
niet
B
geen

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste ontkenning in:

Ik hou ... van pannenkoeken.
A
niet
B
geen

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste ontkenning in:

Ik heb mijn huiswerk ... gemaakt.
A
geen
B
niet

Slide 31 - Quiz

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Ga je op vakantie?

Slide 32 - Question ouverte

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Heb je een huisdier?

Slide 33 - Question ouverte

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Vind je hardlopen leuk?

Slide 34 - Question ouverte

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Heb je dansles?

Slide 35 - Question ouverte

Ga je mee?
A
Nee, ik ga mee niet.
B
Nee, ik niet ga mee.
C
Nee, ik ga niet mee.

Slide 36 - Quiz

Weet je de weg?
A
Nee, ik weet niet de weg.
B
Nee, ik weet de weg niet.
C
Nee, ik niet weet de weg.

Slide 37 - Quiz

Kom je vanavond ook?
A
Nee, ik kom vanavond niet.
B
Nee, ik kom niet vanavond.
C
Nee, ik niet komen vanavond.

Slide 38 - Quiz

Ben je bang?
A
Nee, ik ben bang niet.
B
Nee, ik niet ben bang.
C
Nee, ik ben niet bang.

Slide 39 - Quiz

Luister je naar hem?
Nee,...

Slide 40 - Question ouverte

Ben je ziek?
Nee,....

Slide 41 - Question ouverte

Woont hij in de stad?
Nee,.....

Slide 42 - Question ouverte

Hebben jouw ouders een huis?
A
Nee, mijn ouders hebben huis geen.
B
Nee, mijn ouders geen huis hebben.
C
Nee, mijn ouders hebben geen huis.

Slide 43 - Quiz

Heb jij een Nederlands paspoort?
A
Nee, ik heb niet Nederlands paspoort.
B
Nee, ik heb geen Nederlands paspoort.
C
Nee, ik geen heb Nederlands paspoort.

Slide 44 - Quiz

Heb jij kinderen?
A
Nee, ik heb geen kinderen.
B
Nee, ik geen kinderen hebben.
C
Nee, ik geen kinderen heb.

Slide 45 - Quiz

Heb jij een groot huis?
A
Nee, ik heb geen huis groot.
B
Nee, ik heb geen groot huis.
C
Nee, ik geen heb groot huis.

Slide 46 - Quiz

Heb jij vandaag school?
Nee,....

Slide 47 - Question ouverte

Moet je vandaag huiswerk maken?
Nee,.....

Slide 48 - Question ouverte

Wil jij een ijsje?
Nee,....

Slide 49 - Question ouverte