Thema 4 BS 4 Evolutietheorie

Thema 4 BS4: De evolutietheorie
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema 4 BS4: De evolutietheorie

Slide 1 - Diapositive

Vandaag 
Leerdoel:
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.

Programma:
  • Ontstaanstheorieën en evolutietheorieën 
  • De darwinistisch evolutietheorie
  • Zelf werken

Slide 2 - Diapositive

Evolutie

Slide 3 - Carte mentale

Evolutie
De geleidelijke ontwikkeling van het leven op aarde, van simpele naar complexere organismen

Slide 4 - Diapositive

Evolutietheorieën

Gaan over het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten 

Lamarck (1744-1829):
Eigenschappen veranderen tijdens leven van individu. Veranderde eigenschap wordt doorgegeven   FOUT
Darwin (1809-1882):
On the origin of species (1859) --> de evolutietheorie

Slide 5 - Diapositive

Creationisme
Alle organismen zijn geschapen

Slide 6 - Diapositive

Intelligent design
Combinatie van evolutie en schepping.

Complexe ontwikkelingen ontstaan door 'schepper'.

Slide 7 - Diapositive

Neodarwinistische evolutietheorie  

= Evolutietheorie (Darwin) gecombineerd met de  kennis over erfelijkheid

DNA voor het eerst ontdekt in 1871 en de structuur pas ontdekt in 1953

Slide 8 - Diapositive

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 

  1. Diversiteit in genotype
  2. Natuurlijke selectie
  3. Soortvorming door reproductieve isolatie


Slide 9 - Diapositive

Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie
D
Mutatie en recombinatie

Slide 10 - Quiz

Variatie in genotype
  • Mutatie: verandering in het DNA
  • Recombinatie: verdelen van de chromosomen bij meiose en bevruchting

Slide 11 - Diapositive

Natuurlijke selectie
 Individuen met een betere adaptatie (aanpassing) aan het milieu hebben een grotere overlevingskans (en dus meer kans op nakomelingen).

Voor- of nadelige eigenschappen worden dus bepaald door het milieu.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Natuurlijke selectie

Slide 14 - Diapositive

Natuurlijke selectie

Slide 15 - Diapositive

Natuurlijke selectie

Slide 16 - Diapositive

Survival of the fittest
De best aangepaste overleeft!
Individuen met een gunstig genotype overleven en krijgen meer nakomelingen.
Fitness:

Slide 17 - Diapositive

Motten evolutie

15 minuten de tijd
Klaar? Inleveren Som opdrachten
Daarna bespreken - precieze tijd komt in de chat

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

Het veranderen van een soort
  • Niet alle individuen van dezelfde soort zijn gelijk (genetische variatie).
  • Die het beste passen in de omstandigheden en in het gebied hebben op dat moment meer overlevingskans.
  • Ook meer kans op voortplanting, dus om dit door te geven aan nakomelingen.
  • Na vele jaren zie je deze variant van de soort (bijna) alleen nog maar en zijn andere varianten (bijna) verdwenen).

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
De soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden
C
Een individu heeft een grotere overlevingskans
D
De variatie komt door ongeslachtelijke voortplanting

Slide 23 - Quiz

Evolutie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Vidéo

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
- Lees paragraaf 4.4 
- Maak opdrachten 39 t/m 43

Slide 27 - Diapositive