Hoofdstuk 3

Rente
A
Betaal je over spaargeld en krijg je over geleend geld
B
Krijg je over spaargeld
C
Krijg je over spaargeld en betaal je over geleend geld
D
Betaal je over geleend geld
1 / 31
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Rente
A
Betaal je over spaargeld en krijg je over geleend geld
B
Krijg je over spaargeld
C
Krijg je over spaargeld en betaal je over geleend geld
D
Betaal je over geleend geld

Slide 1 - Quiz

Redenen om je lenen noem je ..
A
Leenredenen
B
Leenmotieven
C
Leendoelen
D
Leenrekening

Slide 2 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 3 - Quiz

Welk leenmotief past hier het best bij?
A
Onverwacht geldtekort
B
Tijdelijk geldtekort
C
Koop van een gebruiksgoed
D
Koop van een huis

Slide 4 - Quiz

Een lening afsluiten voor de aankoop van consumptiegoederen is een consumptief krediet
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quiz

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Reserveer redenen
C
Spaarmotivatie
D
Spaarmotieven

Slide 6 - Quiz

Het schriftelijke bewijs van een verzekering.
A
polis
B
overdrachtsinkomen
C
financiering

Slide 7 - Quiz

Als je spaart voor rente noem je dit sparen uit voorzorg
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Bij een WA-verzekering
A
Die dekt de schade bij een ander voortuig
B
Die dekt de schade van je eigen voertuig
C
Die dekt zowel de schade van een ander als de eigen schade.

Slide 9 - Quiz

Je wilt een nieuwe tablet hebben. Je gaat hiervoor geld lenen.
Welk leenmotief heb je?
A
Je hebt tijdelijk geld tekort.
B
Je hebt onverwacht geld tekort.
C
Je leent voor de koop van een gebruiksgoed.
D
Je leent voor de koop van een huis.

Slide 10 - Quiz

Als ik nu leen heb ik later minder te besteden.
A
klopt
B
klopt niet

Slide 11 - Quiz

Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg

Slide 12 - Quiz

Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten

Slide 14 - Quiz

WA-verzekering staat voor:
A
Wettelijke Arbo-verzekering.
B
Wegen arbeidsverzekering.
C
Wettelijke aanspreekbaarheid- verzekering.
D
Wettelijke aansprakelijkheids- verzekering.

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je het bedrag waar je van rond moet komen:?
A
Begroting
B
Budget
C
Saldo
D
geen van allen

Slide 16 - Quiz

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.
A
Tekort
B
Tegoed

Slide 17 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
B

Slide 18 - Quiz

Welke leenvorm heeft een vaste aflossing en rente per maand.
A
Doorlopend krediet
B
Rood staan
C
Lease
D
Persoonlijke lening

Slide 19 - Quiz

Welke kredietvorm kun je afsluiten bij aankoop in een winkel of bij een internetbedrijf?
A
koop op afbetaling
B
huurkoop
C
hypotheek
D
doorlopend krediet

Slide 20 - Quiz

Sommige mensen vinden het handig om een buffer te hebben. Dit valt onder sparen:
A
Voor een doel
B
Uit voorzorg
C
Voor de rente
D
Voor inkomsten

Slide 21 - Quiz

Rente is een voorbeeld van ...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
inkomen uit overdrachten

Slide 22 - Quiz

Is pinnen Giraal of Chartaal
A
Chartaal
B
Giraal
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 23 - Quiz


Welke geldfunctie zie je op de afbeelding?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 24 - Quiz

Hoe noem je een consumptief krediet dat je afsluit voor de aankoop van een huis?
A
Persoonlijke lening
B
Salariskrediet
C
Hypothecaire lening
D
Doorlopend krediet

Slide 25 - Quiz

Ik verzeker mijn telefoon. Ik ben dan de.....
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 26 - Quiz

Elektronisch betalen is ..?
A
Betalen met een pinpas
B
Betalen met een pinpas of online
C
Online betalen
D
Contant geld pinnen

Slide 27 - Quiz

Geldfunctie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 28 - Quiz

Wat is hier geen leenvorm?
A
persoonlijke lening
B
doorlopend krediet
C
polis kosten
D
salaris krediet

Slide 29 - Quiz

Ik wil mijn tv verzekeren en betaal..... aan de ........
A
Premie, verzekeringsmaatschappij
B
Premie, verzekerde
C
Schadevergoeding, verzekerde
D
Schadevergoeding, verzekeraar

Slide 30 - Quiz

Geldfunctie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 31 - Quiz