3tl Frans regelmatige werkwoorden le futur

Regelmatige werkwoorden
 ( les verbes réguliers)

Les 3

Le futur
-futur proche
-futur simple
-futur du passé
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden
 ( les verbes réguliers)

Les 3

Le futur
-futur proche
-futur simple
-futur du passé

Slide 1 - Diapositive

De eerste online les in maart
Beste leerlingen, 
De eerste online-les in maart voor Frans,  zijn we begonnen met de toekomende tijd. Je hebt toen de oefening Hyperloop gemaakt. Nu behandelen we de futur nogmaals. Dan heb je alle uitleg gehad en kun je echt gaan oefenen. 

Slide 2 - Diapositive

1. Le futur proche
De futur proche gebruik je als iets zo dadelijk of straks gaat gebeuren, iets dat net iets minder ver weg is dan de gewone toekomende tijd (le futur simple), die verder weg ligt in de toekomst.  Bijvoorbeeld: ik ga (zo) of (nu)opruimen. 
In het Frans: je vais ranger. 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Le verbe aller au futur proche

Slide 5 - Diapositive

Maak het rijtje van CHOISIR
in de futur proche.

Slide 6 - Question ouverte

Maak het rijtje van
PERDRE in de futur proche.

Slide 7 - Question ouverte

Maak het rijtje van DESCENDRE in de futur proche!

Slide 8 - Question ouverte

2. Le futur simple
De futur simple is net als de futur proche een tijd die in de toekomst ligt. Je gebruikt het als iets wat je gaat doen iets verder in de toekomst plaats vindt dan bv. vanavond, morgen of aankomend weekend. In het Nederlands maak je die tijd door een vorm van zullen te gebruiken:

Slide 9 - Diapositive

Hoe maak je de futur simple?
Om de futur simple te maken, moet je weer 2 dingen doen:

1. de stam maken
2. de juiste uitgang erachter zetten

Slide 10 - Diapositive

 De stam maken
 is heel simpel:
Je gebruikt het werkwoord dat je ziet, als stam. 
Behalve als het op -RE eindigt, dan haal je de laatste e weg.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

De uitgangen zijn gemakkelijk te onthouden. Je kunt ze afleiden van het werkwoord avoir.
+ ai                   j'ai
+ as                  tu as
+ a                    il a
+ ons               nous avons
+ ez                  vous avez
+ ont                ils ont

Slide 13 - Diapositive

Maak het rijtje van ROUGIR (= blozen) in de futur simple

Slide 14 - Question ouverte

Maak het rijtje van VENDRE (= verkopen) in de futur simple

Slide 15 - Question ouverte

Maak het rijtje van BOUGER(=bewegen) in de futur simple.

Slide 16 - Question ouverte

3. le futur du passé 
Deze tijd is bijna dezelfde als de futur, het enige verschil is de uitgang en betekenis.
De betekenis is hier niet ik zal…., maar ik zou….Deze tijd wordt ook als beleefdheidsvorm gebruikt (zou u me kunnen zeggen…

Slide 17 - Diapositive

1. De stam maken
Eigenlijk is het heel simpel:
Je gebruikt het werkwoord dat je ziet als stam. 
Behalve als het op -RE eindigt, dan haal je de laatste e weg.

perdre = het hele werkwoord/infinitief
perdre heeft als laatste letter een e.
Dus stam wordt perdr

Slide 18 - Diapositive

 De juiste uitgang
Hier nog een keer alleen de uitgangen op een rijtje. Het zijn dezelfde uitgangen als de uitgangen van de imparfait!
+ ais
+ ais
+ ait
+ ions
+ iez
+ aient

Slide 19 - Diapositive

 De juiste uitgang voorbeelden
De uitgangen die je gebruikt bij de futur du passé zijn voor alle 3 de groepen hetzelfde:
je donnerais                        je choisirais                   je vendrai
tu donnerais                       tu choisirais                   tu vendras
il donnerait                          il choisirait                      il vendra
nous donnerions              nous choisirions          nous vendrons
vous donneriez                  vous choisiriez             vous vendrez
ils donneraient                   ils choisiraient              ils vendront

Slide 20 - Diapositive

De betekenis
je travaillerais = ik zou werken 
tu travaillerais = jij zou werken
il/elle travaillerait = hij/ zij zou werken
nous travaillerions= wij zouden werken
vous travailleriez= jullie zouden werken/ u zou
ils/elles travailleraient=zij zouden werken




Slide 21 - Diapositive

Maak het rijtje van chanter (= zingen) in de futur du passé.

Slide 22 - Question ouverte

Maak het rijtje van TRAVAILLER in de futur du passé

Slide 23 - Question ouverte

Maak het rijtje van perdre(= verliezen) in de futur du passé.

Slide 24 - Question ouverte

Was dit je antwoord?
je perdrais
tu perdrais
il/elle/on perdrait
nous perdrions
vous perdriez
ils/elles perdraient

ik zou verliezen, jij zou verliezen, hij/zij/men zou verliezen, wij zouden verliezen, jullie zouden/u zou verliezen, zij zouden verliezen
Of heb je overal de e laten staan?

Slide 25 - Diapositive

Opdracht
Maak een overzichtelijke samenvatting van wat je in deze les hebt geleerd. Laat dus zien dat je de 3 toekomende tijden kent.
Gebruik de werkwoorden bouger, mentir en vendre. 
Maak er een foto van en upload deze op de volgende pagina. 

Slide 26 - Diapositive

Upload je samenvatting

Slide 27 - Question ouverte

Oefenen
Het is inmiddels betekend voor je dat je de link naar verbuga kunt vinden op de volgende slide. 

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien